Home

Parket bij de Hoge Raad, 21-12-2011, BV2494, 11/02688

Parket bij de Hoge Raad, 21-12-2011, BV2494, 11/02688

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
21 december 2011
Datum publicatie
11 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:PHR:2011:BV2494
Formele relaties
Zaaknummer
11/02688

Inhoudsindicatie

Belgische solidariteitsbijdrage. Artikel 4, aanhef en letter a, van de Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen 2002. Titel II van de Verordening nr. 1408/71.

Geen premie voor de Nederlandse volksverzekeringen verschuldigd over Belgisch overlevingspensioen aangezien dit pensioen in België is onderworpen aan premieheffing. Dat geldt ook als in België vanwege de beperkte hoogte van het (pensioen)inkomen geen solidariteitsbijdrage op het pensioen is ingehouden.

Titel II van de Verordening nr. 1408/71 is niet van toepassing nu belanghebbende niet zelf als werknemer of zelfstandige werkzaam is of is geweest.

Conclusie

Nr. 11/02688

PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

MR. C.W.M. VAN BALLEGOOIJEN

ADVOCAAT-GENERAAL

Derde kamer B

Premie volksverzekeringen 2003 en 2004

Conclusie van 21 december 2011 inzake:

Staatssecretaris van Financiën

tegen

X

en vice versa

1 Feiten en loop van het geding

1.1.

X (hierna: belanghebbende) is in 1941 geboren. Zij is weduwe, heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland. Haar echtgenoot was grensarbeider en als vrachtwagenchauffeur werkzaam voor een in België gevestigde werkgever. In 2003 kwam hij door een verkeersongeval om het leven. Belanghebbende is zelf nimmer in België werkzaam geweest.

1.2

Belanghebbende heeft in de jaren 2003 en 2004 van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (hierna: Anw) ontvangen van respectievelijk € 7.155 en € 7.481. Zij ontving in die jaren ook een overlevingspensioen voor nagelaten betrekkingen van de Belgische Rijksdienst voor Pensioenen (hierna: RVP) van respectievelijk € 9.353 en € 9.947. Wijlen haar echtgenoot had bij leven premies betaald voor dit recht op overlevingspensioen. De RVP houdt ten laste van de gerechtigden een solidariteitsbijdrage af op hun overlevingspensioen. In het jaar 2003 bedroeg het overlevingspensioen van belanghebbende echter minder dan de franchise voor afhouding van de solidariteitsbijdrage. In het jaar 2004 was op haar overlevingspensioen een solidariteitsbijdrage afgehouden van € 35,52. In 2003 waren de overige uitkeringen van belanghebbende een pensioen van het ABP van € 2.547 en een pensioen van PVF Achmea van € 530. In 2004 genoot zij nog een pensioen van AEGON van € 306. In 2003 had belanghebbende een aftrek in verband met een eigen woning van € 288 en een persoonsgebonden aftrek van € 2.277. In 2004 had zij een aftrek in verband met haar eigen woning van € 231.

1.3

Een medewerker van de Belgische Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid schreef in een e-mail van 23 november 2007 in antwoord op vragen van de Inspecteur(1) over de solidariteitsbijdrage:

De solidariteitsbijdrage wordt op alle Belgische pensioenen afgehouden ongeacht nationaliteit en verblijfplaats van de gerechtigde. Toch mag er sinds 1 augustus 2006 totaal geen rekening meer gehouden worden met de buitenlandse pensioenen om deze solidariteitsbijdrage te berekenen (voordien beïnvloedde het buitenlands pensioen het inhoudingspercentage).

(...) binnen de Europese Unie is de gerechtigde op verschillende pensioenen, waarvan er één uitgekeerd wordt door de Staat waar hij/zij verblijft, voor de geneeskundige verzorging door deze Staat verzekerd.

(...) de solidariteitsbijdrage werd ingevoerd voor meer solidariteit en evenwicht tussen de pensioenuitgaven, opdat de hoogste pensioenen zouden bijdragen tot de betaling van de laagste pensioenen. De inhouding wordt inderdaad slechts op de hoogste pensioenen geleidelijk uitgevoerd.

1.4

Belanghebbende heeft in haar aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2003 en 2004 om vrijstelling van premie volksverzekeringen verzocht. De Inspecteur heeft die vrijstelling niet verleend en voor het jaar 2003 een aanslag in de premie volksverzekeringen (hierna: aanslag 2003) opgelegd naar een premie-inkomen van € 17.020 en voor het jaar 2004 één naar een premie-inkomen van € 17.503 (hierna: aanslag 2004). Belanghebbende heeft tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslagen gehandhaafd bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar.

1.5

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar bij Rechtbank 's-Gravenhage(2) (hierna: de Rechtbank) beroep ingesteld. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij Gerechtshof 's-Gravenhage(3) (hierna: het Hof). Het Hof heeft de hoger beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Rechtbank alsmede de uitspraken op bezwaar vernietigd en de aanslagen 2003 en 2004 verminderd.

2 Geschil Rechtbank

2.1

De Rechtbank omschrijft het geschil:

3.1

In geschil is of het wettelijk overlevingspensioen voor nagelaten betrekkingen (hierna: het Belgisch overlevingspensioen) waarop in België vanaf 2004 de wettelijke solidariteitsbijdrage is ingehouden terecht is betrokken in de grondslag voor de heffing van premie volksverzekeringen in Nederland.

2.2

Belanghebbende draagt primair aan dat het overlevingspensioen niet tot het premie-inkomen behoort waarover Nederland premie volksverzekeringen heft. De Rechtbank overweegt over deze primaire stelling:

4.2

De vraag die (...) moet worden beantwoord is of het Belgisch overlevingspensioen in België is onderworpen aan een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden. Vaststaat dat op het pensioen in België een solidariteitsbijdrage is ingehouden. De rechtbank is van oordeel dat deze solidariteitsbijdrage, die overigens pas vanaf het jaar 2004 is geheven, niet is aan te merken als een premieheffing krachtens een wettelijke regeling voor uitkeringen bij ouderdom en overlijden. De solidariteitsbijdrage is immers ingevoerd om meer solidariteit en evenwicht tussen de pensioenuitgaven te bewerkstelligen. Tegenover de heffing staat geen individuele tegenprestatie in de vorm van verzekering tegen ziektekosten, ouderdom of overlijden of iets degelijks. (...).

2.3

Belanghebbende draagt subsidiair aan dat het overlevingspensioen ingevolge Verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni 1971(4) (hierna: Vo 1408/71) niet tot de grondslag voor heffing van premie volksverzekeringen behoort, en dat de premieheffing in strijd is met artikel 39 EG-Verdrag. De Rechtbank overweegt:

4.4 (...).

Anders dan (...) [belanghebbende] meent is artikel 17bis, evenals de andere bepalingen van titel II van de Verordening (...) slechts van toepassing op personen die grensoverschrijdende activiteiten hebben verricht. Nu (...) [belanghebbende] zelf nimmer grensoverschrijdende activiteiten heeft verricht, kan haar beroep op artikel 17bis, evenals een beroep op andere artikelen van titel II van de Verordening reeds hierom niet slagen.

4.5

Van strijdigheid met (...) artikel 39 van het EG-Verdrag (...) is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake. Voor een geslaagd beroep op artikel 39 van het EG-Verdrag dient sprake te zijn van grensoverschrijdende activiteit. Reeds omdat (...) [belanghebbende] niet in België heeft gewerkt, is van een grensoverschrijdende activiteit geen sprake.

2.4

Belanghebbende draagt meer subsidiair aan dat heffing van premie volksverzekeringen in strijd is met de arresten Sehrer(5), Nikula(6) en Noij(7) van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG). De Rechtbank overweegt over het arrest Sehrer:

4.6 (...).

In het Sehrer-arrest (...) is geoordeeld dat artikel 39 EG-Verdrag eraan in de weg staat dat een lidstaat de bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering van een onder zijn wetgeving vallende gepensioneerde werknemer berekent op de grondslag van het brutobedrag van het aanvullende pensioen dat die werknemer uit hoofde van een collectieve overeenkomst uit een andere lidstaat ontvangt, zonder er rekening mee te houden dat een deel van het brutobedrag van dat pensioen reeds in de andere staat is ingehouden als bijdrage aan de ziektekostenverzekering. Nu de door (...) [belanghebbende] betaalde solidariteitsbijdrage niet ziet op een bijdrage voor een ziektekostenverzekering, verwerpt de rechtbank (...) dit beroep.

De Rechtbank overweegt over het arrest Nikula:

4.7

De rechtbank verwerpt eveneens het beroep van (...) [belanghebbende] op het Nikula-arrest (...). Dit arrest ziet namelijk op de toepassing van artikel 33 van de Verordening. Daarin is bepaald dat het niet is toegestaan om bijdragen of premies te heffen indien in een andere lidstaat reeds eerder bijdragen werden betaald om de kosten van verstrekkingen te dekken. Deze situatie is echter niet op (...) [belanghebbende] van toepassing. (...) [Belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat op het Belgische overlevingspensioen, naast de solidariteitsbijdrage, een inhouding voor ziektekosten heeft plaatsgevonden. Voorts is niet aannemelijk geworden dat van (...) [belanghebbende] in het verleden premies voor ziektekosten zijn geheven ter dekking van de ziektekosten die zich (mogelijk zullen) voordoen als men een pensioen geniet.

De Rechtbank overweegt over het arrest Noij:

4.8

De rechtbank verwerpt het beroep op het Noij-arrest (...) eveneens. Uit de zaak Noij blijkt dat het EG-recht eraan in de weg staat dat in de woonstaat wegens het enkele feit dat dit de woonstaat is, premies worden verlangd voor de verplichte verzekering ter dekking van de kosten van prestaties die ten laste van een orgaan van een andere lidstaat komen. Nu (...) [belanghebbende] verzekerd is ingevolge de Nederlandse volksverzekeringen, komt de rechtbank aan toepassing van het Noij-arrest derhalve niet meer toe.

2.5

De Rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Hof

2.6

Het Hof omschrijft het geschil:

4.1.

Tussen partijen is in geschil of over het door belanghebbende genoten Belgisch overlevingspensioen terecht Nederlandse premies voor de volksverzekeringen zijn geheven (...).

2.7

Het Hof onderzoekt eerst of belanghebbende verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen ingevolge artikel 6 Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW) en artikel 6 Wet financiering volksverzekeringen (hierna: Wfv). Het gaat daarna in op artikel 4 Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen 2002 (hierna: URPV 2002)(8). Het overweegt:

7.3.

Belanghebbende is woonachtig in Nederland en is uit dien hoofde volgens artikel 6 van de AOW en dienovereenkomstige bepalingen in de volksverzekeringswetten verzekerd voor de volksverzekeringen in Nederland. Ingevolge artikel 6 van de Wet financieringvolksverzekeringen is zij voor de onderwerpelijke jaren premieplichtig in Nederland. Op die premieplicht is in artikel 4 van de UR PVV 2002 voor een drietal gevallen een bijzondere voorziening opgenomen. Blijkens de toelichting (Stcrt. 2002, 165) is dit geschied omdat de in de wet geregelde voorzieningen daartoe onvoldoende zijn.

7.4.

Artikel 4, onderdeel a, van de UR PVV 2002 voorziet erin dat uitkeringen die krachtens de sociale zekerheidswetgeving van een andere mogendheid zijn onderworpen aan een premieheffing uit hoofde van een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden, in mindering worden gebracht op het premie-inkomen. Blijkens de toelichting op dit artikelonderdeel dient het te gaan om premies voor buitenlandse verzekeringen die naar aard en strekking overeenkomen met de Nederlandse volksverzekeringen voor ouderdom en overlijden.

7.5.

De in België op de uitkering ingehouden solidariteitsbijdrage heeft tot doel de Rijksdienst voor Pensioenen meer financiële armslag te geven voor de uitkering van kleine pensioenen. Aangezien de solidariteitsbijdrage wordt afgedragen om in de tekorten van de pensioenkassen voor de sociale zekerheid in België te voorzien, is deze te beschouwen als een vorm van premieheffing, namelijk een bijdrage voor de sociale zekerheid. Het vorenstaande heeft te gelden ook al komt de wijze waarop de premie wordt geïnd, bij wijze van afhouding dus inhouding achteraf, niet overeen met de wijze waarop de premies voor de in de Nederlandse volksverzekeringen geregelde AOW of ANW-verzekering worden geïnd. De bijdrage wordt in de fase van de uitkering afgehouden en niet als bijdrage of premie ingehouden vóórdat de verzekerde gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Evenwel niet kan worden ontkend dat met de afhouding de dekking van (een deel van) de pensioenuitkeringen wordt verzorgd. Dit doel wordt eveneens verwezenlijkt wanneer bij de afhouding rekening wordt gehouden met een franchise.

7.6.

Een en ander leidt tot de conclusie dat het premie-inkomen met de uitkering van het Belgisch overlevingspensioen dient te worden verminderd alvorens premieheffing in Nederland kan plaatsvinden. Voor de in artikel 4, onderdeel a, [URPV 2002] gegeven faciliteit is niet aanvullend de eis gesteld dat tevens in het buitenland premies zijn geheven voor een aan de AWBZ verwante verzekering, zodat ook voor de heffing van AWBZ-premies het Belgisch overlevingspensioen niet in aanmerking wordt genomen.

7.7.

Voor zover belanghebbende op basis van de Vo. 1408/71 een verdergaand standpunt inneemt geldt het volgende. Belanghebbende valt als nagelaten betrekking van een werknemer onder de personele werkingssfeer van de Verordening op grond van artikel 2, lid 2, Vo. 1408/71. Titel II van de Vo. 1408/71 geeft voor haar geen aanwijsregels. Het Hof volgt de rechtbank in de onder 4.4 tot en met 4.7 gegeven oordelen en neemt die over.

2.8

Het Hof heeft de aanslag 2003 verminderd tot één berekend naar een premie-inkomen van € 9.944 en de aanslag 2004 tot één berekend naar een premie-inkomen van € 7.556. De premie-inkomens zijn verminderd met het genoten overlevingspensioen, na aftrek van de solidariteitsbijdrage. Het Hof heeft tevens de Inspecteur veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

3 Cassatie

3.1

De Staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft tijdig en overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft gerepliceerd. Belanghebbende heeft gedupliceerd. Belanghebbende heeft bij verweerschrift incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris heeft in zijn conclusie van repliek verweer gevoerd tegen het incidenteel beroep in cassatie. Belanghebbende heeft van repliek afgezien.

3.2

De Staatssecretaris draagt in cassatie twee middelen voor. In het eerste middel stelt hij dat het recht is geschonden, in het bijzonder artikel 4, onderdeel a, URPV 2002, doordat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat voor de heffing van premie volksverzekeringen de uitkering van het overlevingspensioen niet tot het premie-inkomen behoort. In het tweede middel stelt hij dat artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 3, tweede lid, Besluit proceskosten bestuursrecht is geschonden, doordat het Hof een te hoge proceskostenvergoeding heeft toegekend, omdat het heeft geoordeeld dat er sprake is van twee in plaats van drie samenhangende zaken. Ik behandel het tweede middel niet.

3.3

Belanghebbende draagt in haar incidenteel beroep in cassatie twee klachten aan. De eerste klacht houdt in dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de wegingsfactor in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet 'zeer zwaar' maar 'zwaar' is. De tweede klacht gaat er over dat het Hof de Inspecteur ten onrechte niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de aan de zijde van belanghebbende gemaakte werkelijke proceskosten. Ik behandel het incidentele beroep in cassatie niet.

4 Europese regelgeving inzake sociale zekerheid

5 Nationale wet- en regelgeving

6 Jurisprudentie

7 Vragen over de solidariteitsbijdragen

8 Literatuur

9 Beschouwing

10 Beoordeling van het eerste middel van de Staatssecretaris

11 Conclusie