Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-12-2011, BU9150, BK-11-00259

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-12-2011, BU9150, BK-11-00259

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 december 2011
Datum publicatie
23 december 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU9150
Zaaknummer
BK-11-00259

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Parkeervergunning niet duidelijk zichtbaar en leesbaar achter de voorruit geplaatst. Zodoende is geen sprake van betaald parkeren in de zin van de Verordening parkeerbelastingen 2009. Belanghebbende heeft uitdrukkelijk erkend dat hij de aan de verleende parkeervergunning gestelde eisen niet heeft nageleefd zodat niet kan worden geoordeeld dat rechtsgeldig is betaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00259

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 14 december 2011

in het geding tussen

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 april 2011, nummer AWB 10/7634 PARKBL, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag.

Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft belanghebbende een naheffingaanslag opgelegd ten bedrage van

€ 53,40, bestaande uit een bedrag van € 2,40 aan nageheven belasting en € 51 aan kosten.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de voormelde aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband hiermee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van

2 november 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 5 oktober 2011 aan [X] op het adres [a-straat 1] te [0000 XX] [Z], onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op de website van PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 7 oktober 2011 op het voormelde adres uitgereikt. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Verordening

De gemeenteraad van de gemeente Leiden heeft de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2009 (Verordening parkeerbelastingen 2009) alsmede de Tarieven- en kostentabel behorende bij de Verordening parkeerbelastingen 2009, laatstelijk gewijzigd 17 december 2009, vastgesteld bij raadsbesluit van 18 december 2009. Voorts hebben Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden bij besluit de terreinen, weggedeelten en tijdstippen aangewezen voor betaald parkeren alsmede nadere voorschriften gegeven met betrekking tot het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verordening, de wijziging, het aanwijzingsbesluit en de nadere voorschriften op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.

Voor zover hier van belang luiden de Verordening parkeerbelastingen 2009 en de Nadere voorschriften met betrekking tot het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren als bedoeld in de parkeerverordening 2006 als volgt:

“Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam “parkeerbelastingen” worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen dor het College van Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 6 Wijze van heffing en termijnen van betaling

(…)

2. De belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moeten worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend dan wel vóór het in de vergunning aangegeven tijdstip.

3. Indien en voor zover van het voldoen van de parkeerbelasting een schriftelijk bewijs wordt afgegeven, moet dit, met de eventuele tijdsaanduidingduidelijk zichtbaar en leesbaar, zichtbaar in of aan het voertuig aanwezig zijn.

(…)”

Nadere voorschriften met betrekking tot het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren als bedoeld in de parkeerverordening 2006

“Artikel 1

Bewonersvergunningen

1.1. (…)

(…)

1.4. Met een bewonersvergunning kan geparkeerd worden op vergunninghouderplaatsen en parkeerapparatuurplaatsen in de vergunde zone. De vergunning dient daarbij goed zichtbaar achter de voorruit geplaatst te worden. Er mag met een bewonersvergunning niet geparkeerd worden op plaatsen bij parkeermeters met een rode kap. Buiten het vergunde gebied moet voor het parkeren op vergunninghouderplaatsen en parkeerapparatuurplaatsen, al dan niet met een rode kap, worden betaald.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en op zich aannemelijk het volgende komen vast te staan:

4.1. Op donderdag 2 september 2010 omstreeks 20.30 uur stond de personenauto met kenteken [XX-XX-XX] geparkeerd op de [b-straat] te [Z]. De genoemde locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden aangewezen als plaats waar van maandag tot en met zaterdag van 9.00 uur tot 21.000 uur en op zondag van 13.00 uur tot 18.000 uur slechts mag worden geparkeerd met en van gemeentewege verstrekte vergunning of na betaling van parkeerbelasting.

4.2. Tijdens een controle op voormelde plaats, datum en tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto met het voornoemde kenteken stond geparkeerd zonder geldige vergunning. Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag van € 53,40 opgelegd, bestaande uit een bedrag van € 2,40 aan nageheven parkeerbelasting en € 51 aan kosten van de naheffingsaanslag.

4.3. Aan belanghebbende is op het in 4.1 vermelde kenteken een parkeervergunning verleend voor het tweede kwartaal van 2010 en een voor het derde kwartaal van 2010 met daaraan verbonden de voorwaarde dat de vergunning duidelijk zichtbaar en leesbaar achter de voorruit moet worden geplaatst.

4.4. Ten tijde van de controle was de vergunning voor het tweede kwartaal van 2010 zichtbaar. De vergunning van het derde kwartaal zat daar achter. Op de tot de gedingstukken behorende foto is de vergunning van het tweede kwartaal zichtbaar.

4.5. In de auto was een transponderkaart aanwezig met nummer [xxxxxx]. De transponderkaart was niet aangemeld voor het voldoen van parkeerbelasting.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

5.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

5.2. Belanghebbende heeft – zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij reeds twaalf jaar in bezit is van een parkeervergunning die per automatische incasso wordt betaald. Voorts kan de parkeercontroleur met behulp van moderne technieken vaststellen dat belanghebbende voor de parkeerplaats heeft betaald. De vergunning was aanwezig in het voertuig, alleen helaas niet zichtbaar. Tot slot wijst belanghebbende op een uitspraak van de rechtbank te Breda van 6 oktober 2008, AWB 07/4854, LJN BG5025, die heeft beslist dat in situaties als de onderhavige niet mag worden nageheven omdat dan tweemaal wordt betaald.

5.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

5.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag.

6.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen. Daarbij heeft de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder aangeduid:

“7. De rechtbank overweegt dat verweerder aannemelijk dient te maken dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met wat hij in de gedingstukken heeft aangevoerd en met de door hem overlegde foto’s aannemelijk gemaakt dat alleen de vergunning voor het tweede kwartaal 2010 duidelijk zichtbaar en leesbaar achter de voorruit was geplaatst. De vergunning voor het tweede kwartaal 2010 was op 2 september 2010 niet meer geldig. Nu onweersproken is dat eiser niet beschikte over een parkeerkaartje en dat in de auto aanwezig Parklinetransponderkaart niet was aangemeld, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Dat de vergunning voor het derde kwartaal 2010 ook in de auto aanwezig was kan eiser niet helpen. De rechtbank overweegt hierbij dat van parkeren krachtens een vergunning alleen sprake is als bij het parkeren wordt voldaan aan alle voorwaarden waaronder de vergunning is verleend. Is aan één of meer van deze voorwaarden niet voldaan, dan is sprake van parkeren, ander dan krachtens een vergunning (vergelijk HR 17 december 1997, nr. 32.834, BNB 2006, p.924). Nu de vergunning voor het derde kwartaal 2010 niet duidelijk zichtbaar en leesbaar achter de voorruit was geplaatst, wordt eiser geacht zonder die vergunning te hebben geparkeerd. Dat eiser al jarenlang een parkeervergunning heeft en al had betaald voor de vergunning voor het derde kwartaal 2010 is in deze niet relevant en kan niet tot een ander oordeel leiden.

8. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.

9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”

Beoordeling van het hoger beroep

8.1. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en maakt deze tot de zijne. Ter aanvulling op het oordeel van de rechtbank overweegt het Hof het navolgende.

8.2. Belanghebbende betoogt dat hij ten gevolge van de naheffingsaanslag tweemaal betaalt voor het parkeren van zijn personenauto. Naar het oordeel van het Hof gaat belanghebbende eraan voorbij dat hij door het niet op de voorgeschreven wijze zichtbaar en leesbaar maken van de parkeervergunning niet aan de gestelde eisen heeft voldaan zodat van betaald parkeren in de zin van de Verordening parkeerbelastingen 2009 geen sprake is. Belanghebbende heeft uitdrukkelijk erkend dat hij de aan de verleende parkeervergunning gestelde eisen niet heeft nageleefd zodat niet kan worden geoordeeld dat rechtsgeldig is betaald. Het Hof verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, nr. 32.834, LJN AA3336, in het bijzonder overweging 3.4.

8.3. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, onder meer het gebruik van moderne hulpmiddelen waarmee kan worden vastgesteld of een parkeervergunning is verleend en betaald, dan wel het beleid van andere gemeenten te dier zake, leidt niet tot een oordeel dat afwijkt van het oordeel zoals gegeven in het hiervoor vermelde arrest. De tekst van de voorwaarde is duidelijk en hetgeen de Inspecteur daarover heeft opgemerkt strekt ertoe dat de parkeercontroleur op eenvoudige wijze kan vaststellen dat de parkeerder ten tijde van het belastbare feit over een geldige parkeervergunning beschikt.

8.4. Voor zover belanghebbende schriftelijk en mondeling heeft aangevoerd dat aan doel en strekking van de voorwaarde is voldaan nu de parkeercontroleur met behulp van zijn handterminal het voldaan zijn van de verschuldigde belasting heeft kunnen vaststellen, zulks in afwijking van de niet voor meerdere uitleg vatbare tekst van de gestelde voorwaarde, kan dat belanghebbende evenmin baten. De gestelde voorwaarde gaat uit van een visuele controle, welke keuze niet van een redelijk belang is ontbloot, en welke voorwaarde belanghebbende heeft aanvaard. Uit de gedingstukken komt niet naar voren dat de gemeente Leiden een hiervan afwijkend beleid voert.

8.5. Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist zoals hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, voorzitter, J.J.J. Engel en O.C.R. Marres, leden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 14 december 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.