Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-04-2012, BX0026, BK-11/00333 en 11/00348

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-04-2012, BX0026, BK-11/00333 en 11/00348

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
17 april 2012
Datum publicatie
29 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0026
Zaaknummer
BK-11/00333 en 11/00348

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Geen sprake van schending van de onderzoeksplicht van de inspecteur. Nieuw feit aanwezig. De inspecteur heeft de correcties op het inkomen van belanghebbende terecht en op goede gronden aangebracht. Vergrijpboete van 25 percent van de nagevorderde belasting is gerechtvaardigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummers BK-11/00333 en 11/00348

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 17 april 2012

in het geding tussen:

[X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van de Inspecteur en van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 april 2010, nummer AWB 10/5897 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.304. Tegelijkertijd met het opleggen van de navorderingsaanslag heeft de Inspecteur beschikkingen genomen ter zake van heffingsrente en een vergrijpboete opgelegd.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep voor zover het is gericht tegen de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard en voor zover het is gericht tegen de boetebeschikking gegrond verklaard; de uitspraak op bezwaar voor zover deze de boete betreft vernietigd, de boetebeschikking vernietigd en gelast dat de Inspecteur het griffierecht van € 41 aan belanghebbende vergoedt.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur en belanghebbende zijn van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112. Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend, waarbij de Inspecteur tevens incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Belanghebbende heeft het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur beantwoord en een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 maart 2011, gehouden te ‘s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is in 1996 gehuwd met [Y] (hierna: de echtgenoot). Tot het gezin behoren in 2004 twee kinderen, te weten een dochter, [A], geboortedatum [dag en maand] 2001, en een zoon, [B], geboortedatum [dag en maand] 2003.

3.2. Belanghebbendes echtgenoot is het gehele jaar 2004 werkzaam in dienstbetrekking bij [C] B.V. Hij geniet looninkomsten tot een bedrag van € 38.134, ingehouden loonheffing € 11.539. Daarnaast wordt hem een "auto van de zaak" ter beschikking gesteld. Hij is in het onderhavige jaar werkzaam op het vakgebied van vastgoed en heeft opleidingen voor makelaar/taxateur gevolgd. Inmiddels is hij enig aandeelhouder in [D] B.V. en beroepsmatig als zelfstandig makelaar/taxateur ingeschreven.

3.3. Voor het belastingjaar 2004 heeft belanghebbende een verzamelinkomen aangegeven van € 9.558. De primitieve aanslag is met dagtekening 29 november 2006 geautomatiseerd vastgesteld conform de ingediende aangifte.

3.4. Op 9 december 2009 is aan belanghebbende een kennisgeving gestuurd, inhoudend dat over het belastingjaar 2004 een navorderingsaanslag zal worden opgelegd en dat een boete zal worden opgelegd. De brief luidt, voor zover van belang, als volgt.

”De reden voor de navorderingsaanslag is de verkregen en verzamelde informatie bij de behandeling van het door uw (fiscale) partner ingediende beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005. (…)

Hierna motiveer ik onder punt 1 de door te voeren correcties op het inkomen per onderdeel van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004. Vervolgens vindt u onder punt 2 een berekening die duidelijk maakt welke gevolgen de afwijkingen hebben voor de verschillende onderdelen van de aangifte. Onder punt 3 leest u de reden van de op te leggen boete. (…).

1. Afwijking(en) per onderdeel van de aangifte

Eigen woning: forfait

In uw aangifte heeft u een bedrag van € 486 (zijnde 50%) aangegeven voor het eigenwoningforfait.

Volgens informatie van Gemeente [Q] (Woz-gegevens) bent u in 2004 zowel eigenaar als gebruiker van dé woning aan de [a-straat 1], [0000 XX] [Q]. De Woz-waarde in 2004 bedraagt NLG 165.000 (€ 74.873). Volgens de akte van levering van 15 mei 2000 hebben (lees: zijn, Hof) u en heer [Y], ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van het woonhuis (appartementsrecht) aan de [a-straat 1], [0000 XX] [Q]. Het eigenwoningforfait bedraagt 0,65% van € 74.873 is € 486.

Uw aandeel (50%) bedraagt dan € 243

Aangegeven € 486

Minder eigenwoningforfait € 243

Eigen woning: rente en kosten van geldleningen

In uw aangifte heeft u een bedrag van € 6.544 (zijnde 50%) aangegeven voor betaalde rente en kosten van (hypothecaire) geldleningen voor de eigen woning.

Samen met heer [Y] bent u, ieder voor de onverdeelde helft, twee hypothecaire leningen aangegaan welke staan ingeschreven in het Kadaster op het adres aan de [a-straat 1], [0000 XX] [Q]. Het betreft:

De eerste hypotheek (akte dd 15 mei 2000):

Postbank [xxxxxxxxx] (Deel spaar, deel aflossingsvrij)

Hoofdsom NLG 200.000 (€ 90.756,04)

Hypotheekrente 2004: € 4.220,22

De tweede hypotheek (akte dd 30 maart 2001):

Postbank [xxxxxxxxx]

Hoofdsom NLG 95.000 (€ 43.109,12)

Hypotheekrente 2004: € 1.342,30

In totaal is in 2004 aan eigenwoningrente betaald € 5.563

Uw aandeel (50%) bedraagt dan € 2.782

Aangegeven € 6.544

Minder aftrek eigenwoningrente € 3.762

Kinderopvang

U trekt na toepassing van de drempel € 1.740 (zijn de 50%) af aan kosten voor kinderopvang. In mijn brieven van 4 juni 2009, 19 juni 2009 en 19 oktober 2009 (herinnering) heb ik u verzocht informatie te verstrekken over de door u gevraagde aftrek c.q. het totaal aan kosten voor kinderopvang ad € 11.736. De gevraagde informatie heeft u tot op heden niet verstrekt. Daarom minder aftrek kosten kinderopvang € 1.740.

Persoonsgebonden aftrek

Studiekosten en andere scholingsuitgaven

U trekt na toepassing van de drempel een bedrag af (uw aandeel) van € 500 voor studiekosten en andere scholingsuitgaven. In mijn brieven van 4 juni 2009, 19 juni 2009 en 19 oktober 2009 (herinnering) heb ik u verzocht informatie te verstrekken over de door u gevraagde aftrek c.q. het totaal aan studiekosten voor een bedrag van € 3.500 (beide partners). De gevraagde informatie heeft u tot op heden niet verstrekt. Daarom minder aftrek kosten studiekosten € 500.

Andere giften

U trekt na toepassing van de drempel een bedrag af van € 987 voor zogenoemde "andere giften". In mijn brieven van 4 juni 2009, 19 juni 2009 en 19 oktober 2009 (herinnering) heb ik u verzocht informatie te verstrekken over de door u gedane giften voor een bedrag van € 3.150 (beide partners). De gevraagde informatie heeft u tot op heden niet verstrekt. Daarom minder giftenaftrek € 987.

(…)

3. Boete

Naar aanleiding van een door u ingediende (en ingetrokken) beroepschrift tegen de uitspraak op het bezwaar inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 is getracht informatie te krijgen over in de aangifte 2004 in aftrek gebrachte bedragen. Hieraan heeft u geen medewerking verleend. Omdat niet is gebleken dat de in de aangifte in aftrek gebrachte bedragen kwalificeren voor aftrek (doordat bij herhaling gevraagde bewijsstukken niet zijn overgelegd) zal ik een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 opleggen

Ik ben voornemens over het bovenstaande belastingbedrag een boete op te leggen van 50%. Dit voornemen is als volgt tot stand gekomen. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst wordt een boete opgelegd van 50%, wanneer er sprake is van (voorwaardelijke) opzet.

Betreffende de in aftrek gebrachte bedragen (aftrekposten zoals in deze brief genoemd) zijn door mij bij herhaling vragen gesteld betreffende het aantonen van deze aftrekken. Tot op heden heeft u hierop niet gereageerd. Ik concludeer hieruit dat deze bescheiden niet aanwezig zijn (geweest). Hierdoor is aftrek niet mogelijk. Door toch de aftrek te claimen heeft u hiermee willens en wetens het risico aanvaard een te laag inkomen aan te gegeven. Dit wordt door mij aangemerkt als een geval van voorwaardelijke opzet.

Om verjaring te voorkomen zal ik de naheffingsaanslag op korte termijn opleggen. De boete moet gelijktijdig met de navorderingsaanslag worden opgelegd. Daarom ben ik niet meer in de gelegenheid u een vooraankondiging van de boete te sturen (een kennisgeving in de zin van artikel 67k van de AWR). Vanzelfsprekend blijft u in de gelegenheid om de gronden waarop mijn beslissing tot het opleggen van de boete berust, gemotiveerd te betwisten. (…)”

3.5. Met dagtekening 18 december 2009 is de navorderingsaanslag met boete vastgesteld. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag als volgt vastgesteld:

Aangegeven verzamelinkomen: € 9.558

Bij: minder aftrek eigen woning: € 3.519

Bij: geen aftrek voor kinderopvang: € 1.740

Bij: geen aftrek voor scholingsuitgaven: €  500

Bij: geen aftrek in verband met giften: € .987

Vastgesteld verzamelinkomen: € 16.304

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is:

a) of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt;

b) of de aan belanghebbende opgelegde vergrijpboete terecht is opgelegd; en

c) of terecht heffingsrente is berekend.

4.2. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur niet beschikt over een nieuw feit dat het opleggen van een navorderingsaanslag inclusief vergrijpboete en heffingsrente rechtvaardigt. De Inspecteur was bekend met alle feiten, omdat deze gegevens in alle aangiften, voorlopige en definitieve aanslagen vanaf 2000 zijn vermeld. Derhalve heeft de Inspecteur zijn onderzoeksplicht verzaakt.

4.3. De Inspecteur voert gemotiveerd verweer. In zijn incidenteel hoger beroep stelt hij zich op het standpunt dat ter zake van alle door hem doorgevoerde correcties aan belanghebbende een boete dient te worden opgelegd van 25 percent van het nagevorderde bedrag.

4.4. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof voorts naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag alsmede de boete- en heffingsrentebeschikkingen.

5.2. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de navorderingsaanslag en de heffingsrente en tot vaststelling van een vergrijpboete van 25 percent over alle in geding zijnde correcties.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het volgende overwogen:

De wettelijke bepalingen

5.1. Artikel 16, eerste lid, van de AWR luidt:

"Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is."

5.2. Artikel 67e, eerste lid, van de AWR luidt:

"Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete."

Nieuw feit en ambtelijk verzuim begaan

6.1. [De Inspecteur] mocht bij het vaststellen van [belanghebbendes] aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die (de echtgenoot van) [belanghebbende] in haar aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek was hij, in beginsel niet gehouden. Dit zou anders zijn, indien [de Inspecteur], na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen (vgl. HR 11 april 2001, nr. 36.088, BNB 2001/260). Dit laatste is niet het geval. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat [belanghebbende] eigenaar was van een eigen woning en dat [belanghebbende] in het onderhavige jaar twee kinderen had en het dus niet onmogelijk was dat [belanghebbende] in verband daarmee kosten zou hebben gemaakt. Bovendien waren de door [belanghebbende] in aftrek gebrachte bedragen (verhoudingsgewijs) niet van dusdanige omvang dat [de Inspecteur] tot een nader onderzoek was gehouden. De omstandigheid dat opgaven in de toelichting bij de aangifte in summiere vorm zijn gedaan en niet nader zijn gespecificeerd leidt op zichzelf niet tot de conclusie dat de inspecteur een onderzoeksplicht heeft (vergelijk Hoge Raad 11 april 2001, nr. 36088, LJN AB1005). Dit betekent dat [de Inspecteur] bij het regelen van de definitieve aanslag voor het jaar 2004 geen ambtelijk verzuim heeft begaan.

6.2. Gegeven het oordeel onder 6.1, heeft [de Inspecteur] terecht aan het beroep inzake het belastingjaar 2005 zoals vermeld onder 4, het nieuwe feit tot navorderen kunnen ontlenen. De stelling van [belanghebbende] dat de zaken in de aangifte al in de jaren vóór 2004 bij [de Inspecteur] bekend waren, doet hier niet aan af bij gebrek aan feitelijke grondslag In zoverre is het gelijk aan [de Inspecteur].

Vergrijpboete

7.1. [De Inspecteur] stelt zich op het standpunt dat met toepassing van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete van 50% over de nagevorderde belasting is gerechtvaardigd, omdat er sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Ter onderbouwing daarvan heeft hij het volgende aangevoerd. [Belanghebbende] heeft de aftrekposten in haar aangifte niet met de gevraagde bewijsstukken onderbouwd. [De Inspecteur] acht niet aannemelijk dat de echtgenoot van [belanghebbende] een leek was. De echtgenoot van [belanghebbende] heeft eveneens aangegeven niet voldoende op de hoogte te zijn geweest van de voorwaarden die aan de aftrekposten worden gesteld. Door het toch opnemen van deze aftrekposten heeft hij (en dus kennelijk ook eiseres) willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting is of kan worden geheven. Subsidiair is [de Inspecteur] van mening dat [belanghebbende] verweten kan worden onachtzaam te hebben gehandeld bij het invullen van haar aangifte door onvoldoende te controleren of de post eigen woning op de juiste wijze in beide aangiften is opgenomen. Voorts heeft [belanghebbende] niet de gevraagde gegevens verstrekt. Er is sprake van grove onachtzaamheid.

7.2. Er is sprake van voorwaardelijk opzet indien [belanghebbende] zelf willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een handelen (of nalaten) tot gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden. Eer is sprake van grove schuld indien er bij[belanghebbende] zelf sprake is van een aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid, waaronder grove onachtzaamheid, laakbare slordigheid en ernstige nalatigheid. Hierbij had de belastingplichtige redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, nrs. 40518 en 40369 (LJN AZ3355 op www.rechtspraak.nl en V-N 2006/62.4). Tussen partijen is niet in geschil dat de echtgenoot van[belanghebbende] haar aangifte heeft verzorgd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] niet aannemelijk gemaakt dat er bij [belanghebbende] zelf sprake was van voorwaardelijk opzet, noch van grove schuld. Gelet hierop heeft de rechtbank de boetebeschikking vernietigd.

Beoordeling van het hoger beroep

Nieuw feit

7.1. Blijkens vaste jurisprudentie mag de inspecteur bij het vaststellen van een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld, maar dit neemt niet weg dat de inspecteur, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen, is gehouden daarnaar onderzoek te doen (zie onder meer HR 13 november 2009, nr. 08/04594, LJN BK3080, BNB 2010/25 en HR 12 maart 2010, nr. 08/04868, LJN BL7165, BNB 2010/155).

7.2. Op de gronden zoals vermeld in overweging 6.1 van haar uitspraak heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Inspecteur in redelijkheid niet behoefde te twijfelen aan de juistheid van de in de aangifte opgenomen gegevens. Van een schending van de onderzoeksplicht van de Inspecteur is geen sprake.

7.3. De in het kader van de regeling van de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 van de echtgenote van belanghebbende ter kennis van de Inspecteur gekomen feiten en omstandigheden, in het bijzonder de fouten gemaakt bij de berekening van de inkomsten uit eigen woning en het ontbreken van enig bewijsmiddel ten aanzien van de aftrekposten ter zake van durfkapitaal, scholingsuitgaven, kinderopvang en giften, hebben bij hem gerechtvaardigde twijfels kunnen oproepen over de juistheid van de in de aangifte van belanghebbende voor het jaar 2004 opgenomen gegevens. Hetgeen de Inspecteur nadien ter kennis is gekomen, zoals weergegeven in de brief van 9 december 2009, vormde voor hem een nieuw feit in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna:AWR).

Aftrekposten

7.4. De Inspecteur heeft terecht en op goede gronden de hiervoor in rechtsoverweging 3.5 vermelde correcties op het inkomen van belanghebbende aangebracht. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die kunnen leiden tot het oordeel dat zij met recht aanspraak kan maken op de door haar opgevoerde aftrekposten.

Vergrijpboete

7.5. Het verweer van belanghebbende dat niet zij, maar haar echtgenoot de aangifte heeft ingevuld en ingediend, kan haar niet baten omdat zij in beginsel zelf dient in te staan voor de juiste invulling van het aangiftebiljet. Van feiten en omstandigheden die afwijking van deze regel rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken.

De aftrekpost in verband met de eigen woning

7.6. Belanghebbende heeft, door het door haar echtgenoot in haar aangifte voor het onderhavige jaar in aftrek laten brengen van het bedrag van € 6.544 ter zake van de voor de eigen woning betaalde hypotheekrente zonder te controleren of haar echtgenoot op juiste wijze tot dit bedrag was gekomen, grof onachtzaam en ernstig nalatig gehandeld. Zij had redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat dit gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven. Dit temeer omdat haar echtgenoot, naar hij stelt, geen deskundige is op het gebied van het belastingrecht en zij derhalve in redelijkheid niet erop mocht vertrouwen dat hij de aangifte op juiste wijze zou invullen. Controle van het opgevoerde bedrag had tenminste bij haar de vraag moeten oproepen waarom (i) in haar aangifte een hoger bedrag in aftrek werd gebracht dan het bedrag dat in dat jaar aan hypotheekrente was betaald dan wel (ii) waarom de volledige aftrekpost op haar inkomen in mindering werd gebracht, en niet geheel of gedeeltelijk bij haar echtgenoot. Dat belanghebbende zich omtrent deze vragen bekommerd heeft is gesteld noch gebleken. Aan het vorenoverwogene dient de gevolgtrekking te worden verbonden dat met betrekking tot deze aftrekpost een vergrijpboete van 25 percent van de nagevorderde belasting gerechtvaardigd is.

De aftrekposten studiekosten en kinderopvang en giften

7.7. Aangaande de aftrekposten voor studiekosten, kinderopvang en giften dient te worden geoordeeld dat de Inspecteur in de hiervoor vermelde brief van 9 december 2009 erop heeft gewezen dat hij ten aanzien van beide aftrekposten herhaaldelijk om informatie en bewijzen heeft gevraagd. Ook nadien, in het kader van de afhandeling van het bezwaarschrift tegen de onderhavige navorderingsaanslag, heeft de Inspecteur belanghebbende meer dan eens verzocht om informatie en bewijzen ten aanzien van deze aftrekposten. Belanghebbende heeft in eerste aanleg noch in hoger beroep, een begin van bewijs, schriftelijk noch anderszins, bijgebracht op grond waarvan aannemelijk kan worden geacht dat zij uitgaven voor kinderopvang, studie dan wel opleiding en giften heeft gedaan. Zij heeft evenmin een verklaring gegeven voor het feit dat zij geen bewijs ter zake kon leveren. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat dit bewijs nimmer voorhanden is geweest. Door niettemin voormelde aftrekposten in haar aangifte op te nemen dan wel op te laten nemen zonder zulks op juistheid te controleren, heeft belanghebbende grof onachtzaam en ernstig nalatig gehandeld en had zij redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat haar gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven. Gelet hierop acht het Hof een vergrijpboete van 25 percent over de met betrekking tot deze aftrekposten nagevorderde belasting gerechtvaardigd.

Heffingsrente

7.8. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat de in rekening gebrachte heffingsrente ten onrechte dan wel tot een onjuist bedrag is berekend.

Conclusie

7.9. Op grond van het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond en het incidenteel hoger beroep gegrond. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond;

- verklaart het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing omtrent het griffierecht;

- bevestigt de uitspraak op bezwaar, behoudens voor zover deze de boete betreft;

- vermindert de boete tot 25 percent van de nagevorderde belasting.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 17 april 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.