Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-06-2012, BX0631, BK-11-00191
Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-06-2012, BX0631, BK-11-00191
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 20 juni 2012
- Datum publicatie
- 6 juli 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0631
- Formele relaties
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:169
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:1787, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- BK-11-00191
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Belanghebbende is gebruiker van een onroerende zaak die bestaat uit onder meer een gedeelte voor bewoners met psychogeriatrische aandoeningen. De gedeelde kamers van de bewoners en de gemeenschappelijke sanitaire ruimten, alsmede de gemeenschappelijke woonkamer met keuken zijn volledig dienstbaar aan woondoeleinden. Dat kan niet worden gezegd van de bedrijfsruimten als behandelkamer, multifunctionele ruimten, therapie- en spoelruimten zodat daarvan de waarde ingevolge artikel 220e van de Gemeentewet buiten aanmerking dient te worden gelaten bij het bepalen van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummers BK-11/00191
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 20 juni 2012
in het geding tussen:
[stichting X], gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Goes, hierna: de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 3 maart 2011, nummer AWB 10/275, betreffende de na te noemen aan belanghebbende opgelegde beschikking en aanslag.
Beschikking, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 voor de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Q] (hierna: de onroerende zaak) bij beschikking genomen op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak naar de waardepeildatum 1 januari 2008 vastgesteld op € 17.521.000. Gelijktijdig met de genomen beschikking is in het kader van de heffing van onroerende-zaakbelastingen aan belanghebbende de aanslag in de gebruikersbelasting voor het jaar 2009 opgelegd.
1.2. De Inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de beschikking gegrond verklaard en de aanslag bij uitspraak op bezwaar verminderd tot een naar een heffingsmaatstaf van € 9.636.000.
1.3. Belanghebbende heeft vervolgens beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 454. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. Het Hof heeft van belanghebbende op 26 maart 2012 nadere stukken ontvangen, waarvan de griffier een afschrift heeft gezonden aan de wederpartij. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 11 april 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen is een nadere mondelinge behandeling achterwege gebleven.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaak.
3.2. Het object bestaat uit een gedeelte voor bewoners met psychogeriatrische aandoeningen en een gedeelte voor bewoners met somatische aandoeningen. De laatstgenoemden beschikken allen over een eenpersoonskamer. Voor de bewoners met een psychogeriatrische aandoening zijn er 13 woningen. Iedere woning wordt bewoond door zes bewoners. Iedere bewoner heeft een eigen slaapkamer. De eenheden zijn gekoppeld aan een glazen rondgang met binnentuin. Iedere eenheid bestaat uit een hal, personeelstoilet, kantoor, logeerkamer voor de slaapwacht, gemeenschappelijke ruimte als huiskamer inclusief keukenblok, bergruimte, sanitaire ruimte op de scheiding van twee eenheden en een logeerkamer voor tijdelijke opvang in geval van vakantie (flankkamers). Iedere eenheid heeft 6 patiëntenkamers. Het sanitair wordt met twee kamers gedeeld. De kamers kunnen op slot maar verplegend personeel heeft altijd toegang. De bewoners hebben een verpleegbed, kast en nachtkastje. Er is ruimte voor een tafeltje, radio en tv of een eigen stoel. De bewoners worden verzorgd en geholpen met aan- en uitkleden, wassen. ’s Nachts is er een bewegingsmelder op de kamer voor het geval de patiënt uit bed komt.
3.3. De oppervlakte van de verschillende ruimten bedraagt:
m2 waarde
Delen niet in geschil
Gebouw A
kantoor en andere bedrijfsruimten 784 1.049.043
woondelen 4.805 6.429.414
Gebouw B
Bedrijfsruimten zoals keukens, linnenkamers, winkel techtnische, oefen- en behandelruimten
1.439 1.985.034
Totaal niet in geschil 7.028
Delen in geschil
Gebouw C
patiëntenkamers eigen sanitair 1.295,9 1.894.841
gangen 894,7 1.308.234
gemeenschapsruimten zoals huiskamer, keuken, activiteitenruimte
1.256 1.836.533
Bedrijfsruimten zoals personeelspost, berging, behandelkamer
328,5 480.299
Totaal in geschil 3.775
Totaal gebouwd 10.803 14.983.398
Totaal grond 21.152 2.538.240
Gemeenschapsruimten zijn de vertrekken waar de bewoners gezamenlijk kunnen verblijven. Naast de huiskamers zijn dat ook gedeelde sanitaire voorzieningen. Bedrijfsruimten zijn ruimten waartoe belanghebbende of haar personeel toegang heeft en ruimten waar patiënten hooguit voor diensten zoals (para)medische zorg komen.
Over de toerekening van de vierkante meters aan de verschillende groepen bestaat tussen partijen overeenstemming. Eveneens bestaat overeenstemming tussen hen over de toerekening van de waarden aan die groepen.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de onroerende zaak voor het psychogeriatrische gedeelte geheel dan wel gedeelten omvat die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden zodat daarvan de waarde ingevolge artikel 220e van de Gemeentewet buiten aanmerking dient te worden gelaten bij het bepalen van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van haar standpunt in hoger beroep het volgende – zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De rechtbank gaat ten onrechte ervan uit dat verblijf op grond van een CIZ-indicatie niet als wonen kan worden aangemerkt. De bewoners hebben in de woning echter hun duurzaam tehuis. De gedeelten waar de bewoners vertoeven hebben voor 12% een zorgfunctie en hoogstens voor 88% een woonfunctie. De bewoners van de groepswoningen leven in een vorm van gezinsverband waarin afspraken gelden overeenkomstig de levensfase waarin zij verkeren. Alle voor bewoning noodzakelijke voorzieningen zijn aanwezig. Afsluitbaarheid of aanwezigheid van een keukenblokje is niet van belang. De gedeelten waarvoor vrijstelling wordt bepleit zijn volledig ingericht op wonen.
Belanghebbende vindt steun voor haar standpunt in het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2012, nr. 10/05194, LJN BV3270 en de uitspraak van het Gerechtshof te
’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 23 februari 2012, nr. 11/00275.
Uitgedrukt in vierkante meters bepleit belanghebbende dat de waarde toerekenbaar aan 4.805 m2 en 3.775 m2 van het bebouwde oppervlak van de onroerende zaak buiten de heffingsmaatstaf moet blijven.
4.3. De Inspecteur heeft daartegenover – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft een juiste beoordelingsmaatstaf aangelegd door uit te gaan van de omstandigheid dat de bewoners allen een indicatie van het CIZ hebben die zorg met verblijf inhoudt en dat in die gevallen de zorg altijd voorop staat. Alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leiden tot het oordeel dat er geen sprake is van woondelen. Het gaat om verpleegwoningen en niet om aanleunwoningen. De bewoners van aanleunwoningen kunnen in het algemeen nog redelijk zelfstandig leven en hebben veel meer privacy. De objecten zijn ingericht voor voortdurende zorg en verpleging. Met uitzondering van de slaapkamers zijn alle andere ruimten gemeenschappelijk. De afdelingen zijn gesloten, bewegingsmelders zijn aanwezig. Er is geen sprake van zelfstandig wonen.
4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag, berekend naar een heffingsmaatstaf van € 3.034.077 gebouwd.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard na - voor zover van belang – het volgende te hebben overwogen waarbij belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder is aangeduid:
“Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard, dat alle bewoners van het psychogeriatrische gedeelte van het tehuis door het Centraal Indicatieorgaan zijn geïndiceerd met de indicatie ‘zorg met verblijf’, en uitsluitend op grond van die indicatie daar verblijven.
Eiseres heeft dit niet weersproken. Op grond van artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ omvat ’verblijf’ verblijf in een instelling met samenhangende zorg bestaande uit persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding of behandeling, voor een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische 9f psychiatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, indien die verzekerde aangewezen is op een beschermende woonomgeving, een therapeutisch leefklimaat of permanent toezicht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verzorging en verpleging van de bewoners zozeer overheersend zijn dat de woonfunctie daarin opgaat. Van delen van het object waarbij de woonfunctie overheersend is, is aldus geen sprake. Verweerder heeft mitsdien de juiste maatstaf voor de gebruikersheffing OZB gehanteerd.”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die:
a. dienen tot woning dan wel:
b. volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
7.2. Van een woning is sprake indien een ruimte aanwezig is die naar aard en bestemming geschikt is om te dienen voor enigszins duurzaam menselijk hoofdverblijf. Van een deel van een onroerende zaak die tot woning dient of volledig dienstbaar is aan woondoeleinden kan ook sprake zijn bij een onzelfstandige eenheid waarbij voorzieningen worden gedeeld met bewoners van andere eenheden. De afsluitbaarheid van een onzelfstandig deel van een onroerende zaak kan weliswaar bijdragen tot het oordeel dat die ruimte tot woning dient, maar is daarvoor niet noodzakelijk.
7.3. Voor de toepassing van artikel 220a, tweede lid en artikel 220e, van de Gemeentewet heeft tevens te gelden dat de verzorgingsfunctie van een onroerende zaak als geheel niet uitsluit dat delen van die onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden en dat de woonfunctie van de zogenoemde eigen kamers van zodanig gewicht kan zijn dat zij het oordeel rechtvaardigen dat die kamers tot woning dienen. Niet van belang is in hoeverre de bewoners de vrijheid hebben aldaar te verblijven (vgl. HR 10 februari 2012, nr.10/05194, LJN BV3270).
7.4. De rechtbank heeft aan haar oordeel dat de woonfunctie opgaat in de verzorging en verpleging van de bewoners gegrond op de omstandigheid dat alle bewoners over een indicatie van het CIZ ”zorg met verblijf” dienen te beschikken en dat reeds daarom de woonfunctie opgaat in de verzorging en verpleging. Dit oordeel acht het Hof onjuist gelet op hetgeen de Hoge Raad in eerder genoemd arrest heeft geoordeeld. De verzorgingsfunctie van het geheel van de onroerende zaak sluit niet uit dat delen ervan tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. De rechtbank had dat dienen te onderzoeken in plaats van zonder meer aan te sluiten bij de CIZ-indicatie. Evenmin kan, naar het oordeel van het Hof, worden aangeknoopt bij de algemene indeling die de Inspecteur maakt in verpleeghuis en verzorgingshuis of verzorgingswoning en aanleunwoning. In alle gevallen dient de situatie zoals die zich feitelijk ter plaatse voordoet te worden onderzocht en beoordeeld.
7.5. Het Hof heeft aan de hand van de overgelegde tekeningen, kopieën van foto’s en hetgeen overigens is aangevoerd de feitelijke situatie in [A] beoordeeld.
De bewo(o)n(st)ers hebben een (gedeelde) kamer waarin zij kunnen slapen en overdag en ’s avonds kunnen verblijven. Verder kunnen zij ook in de huiskamer verblijven. Voor hen vormen deze ruimten hun duurzaam verblijf, ook al zullen zij daarin zijn aangewezen op verzorging bij de dagelijkse bezigheden als het eten, gaan slapen, wassen en dergelijke en delen zij hun kamer, de woonkamer of activiteitenruimte met andere bewoners. De woonfunctie van deze ruimten staat echter voor de bewo(o)n(st)ers voorop. De verzorging is aan de woonfunctie onderschikt. Daar doet niet aan af dat de weg naar buiten voor een bewo(o)n(st)er vaak is afgesloten en dat hij slechts op bepaalde tijden bezoek mag ontvangen, integendeel. De gemeenschappelijke sanitaire ruimten zijn volledig in gebruik om te voorzien in de behoeften van de toiletgang, het baden en wassen van bewo(o)n(st)ers. Ook het gebruik van keuken en dergelijke voorziet, voor zover aanwezig, in de behoeften van eten en drinken. Het gebruik van deze ruimten is gelijk aan een “gewone” woning en volledig dienstbaar aan het wonen. Dat verzorgers de taken van het wassen,het geven van drinken en het serveren van eten uitvoeren in plaats dat de bewoners hierin zelf voorzien doet daar niet aan af. Het Hof acht hier eveneens sprake van het volledig dienstbaar zijn van deze ruimten voor woondoeleinden. De activiteitenruimte wordt alleen voor de bewo(o)n(st)ers gebruikt en deze is volledig dienstbaar aan de woondoeleinden. Dat kan niet worden gezegd van de bedrijfsruimten, als de kantoorruimte voor het personeel, de berging, behandelkamer en multifunctionele ruimte, therapieruimten en spoelruimten. Zij worden voor allerlei doeleinden gebruikt, (kantoor)ruimte van het personeel, het geven van fysiotherapie en andere therapie, het plegen van overleg, opbergen van zorgmiddelen. Ten aanzien van deze ruimten is niet aannemelijk gemaakt dat deze volledig dienstbaar zijn voor woondoeleinden. Gelet op de omstandigheid dat genoemde bedrijfsruimten niet volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden delen de gangen die alle ruimten met elkaar verbinden hetzelfde lot. Van deze is niet aannemelijk gemaakt dat deze volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
7.6. Het vorenoverwogene leidt het Hof tot het oordeel dat de volgende delen van de groepswoningen in [A] geen onderdeel uitmaken van de grondslag van de aanslagen:
Gebouw C begane grond
patiëntenkamers eigen sanitair 1.295,9
gangen nihil
gemeenschapsruimten zoals huiskamer, keuken, activiteitenruimte 1.256
Bedrijfsruimten zoals personeelspost, berging, behandelkamer nihil
Totaal C 2.551,9.
De opstal kent een totale oppervlakte van 10.803 m² .
Vrijgesteld gebouwd 4.805 + 2.551,9 = 7.356,9 m².
De grond van het perceel kent een oppervlakte van 21.152 m². Hiervan is 10.349 m² aan te merken als andere grond, waarvan aangenomen mag worden dat deze in gelijke mate dienstbaar is aan dezelfde doeleinden als de opstal: 7.356,9/10.803 x 10.349 = 7.048 m² ofwel in geld uitgedrukt 7.048 x € 120 per m2 is € 845.760, te vermeerderen met de waarde van de grond bij woning ad 4.805/4 x 120 en 2.551,9 x 120 = € 450.378 te samen € 1.296.138 aan vrijgestelde grond.
Dit leidt tot een vermindering van de heffingsmaatstaf tot:
€ 17.521.000 - € 1.296.138 - € 1.894.841 - € 1.836.533 = € 12.493.488.
Proceskosten en griffierecht
8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de zaken met de nummers BK-11/00189 tot en met BK-11/00191 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken samen vast op € 2.402,5 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (in bezwaar (2 punten à € 218 x 1) in beroep voor de rechtbank (2 punten à € 437 x 1 (gewicht van de zaak) en voor het Hof (2 punten à € 437 x 1 (gewicht van de zaak)), waarvan te dezen een derde deel, derhalve (afgerond) € 801 in aanmerking wordt genomen.
8.2. Voorts dient aan belanghebbende het in beroep en hoger beroep gestorte griffierecht van € 298 en € 454 tezamen € 752 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vermindert de aanslag in de onroerende-zaakbelasting gebruikersbelasting met betrekking tot [a-straat 1] te [Q] tot een berekend naar een heffingsmaatstaf van € 12.493.488;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 801;
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag aan griffierecht te vergoeden van € 752 .
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en O.C.R. Marres in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 20 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.