Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-10-2002, AF0604, 99/00073

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-10-2002, AF0604, 99/00073

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 oktober 2002
Datum publicatie
15 november 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF0604
Formele relaties
Zaaknummer
99/00073

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/00073

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y, België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen buitenland Heerlen van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem voor het jaar 1997 opgelegde aanslag Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 78.600,=.

Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

De eerste meervoudige Belastingkamer heeft uit haar midden een raadsheer-commissaris aangewezen ten einde partijen tezamen op te roepen tot het verstrekken van inlichtingen.

Ter zitting van 11 december 2001 hebben belanghebbende, vergezeld van zijn partner, alsmede de Inspecteur ten overstaan van de vorenbedoelde raadsheer-commissaris inlichtingen verstrekt.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de raadsheer-commissaris en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota 1 bijlage overgelegd. Op verzoek van de raadsheer-commissaris legt belanghebbende een kopie van Advies Raad van State en Nader Rapport, Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27466, A over, waarna de griffier dit stuk ter zitting kopieert en overhandigt aan de Inspecteur.

Na deze zitting heeft een met partijen gevoerde briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in artikel 14, lid 1, sub 2°, en artikel 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken is nageleefd. De Inspecteur heeft in dat kader het Hof bij brief van 7 januari 2002 nadere inlichtingen verschaft. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 7 februari 2002 gereageerd. Partijen hebben het Hof schriftelijk laten weten het niet wenselijk te achten hun standpunten nogmaals mondeling toe te lichten.

Van de zitting van 11 december 2001 is een proces-verbaal van het verstrekken van inlichtingen opgemaakt en aan partijen gestuurd.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is geboren op 28 mei 1958 en ongehuwd. Hij woont in België op het adres A straat 1 te Y. Hij heeft de Nederlandse nationaliteit. Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam bij de gemeente B.

2.2. Belanghebbende verdiende in 1996 zijn gehele arbeidsinkomen in Nederland. Dit arbeidsinkomen is in Nederland volledig in het belastbaar inkomen begrepen.

2.3. Sedert eind 1993 is belanghebbende in het bezit van de woning gelegen aan de A straat 1 te Y (hierna: de onroerende zaak). De aankoop van de onroerende zaak is gefinancierd door middel van een hypothecaire lening bij Bank C te D.

2.4. Tot 9 december 1993 woonde belanghebbende in Nederland te E. Hij is met ingang van deze datum woonachtig in België. Gelet op artikel 2, lid 2 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) wordt belanghebbende geacht in Nederland te wonen omdat hij in dienstbetrekking staat tot een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon.

2.5. Bij de aanslagregeling over het jaar 1996 werd aftrek van de negatieve opbrengst van de woning in België, te weten het saldo van de betaalde hypotheekrente en de huurwaarde eigen woning, niet toegestaan.

In cijfers:

Aangegeven belastbaar inkomen fl.70.405,=

Correctie: negatieve inkomsten uit eigen woning fl. 8.165,=

Vastgesteld belastbaar inkomen fl.78.600,=

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het saldo van de betaalde hypotheekrente en de huurwaarde eigen woning ten laste van het door Nederland te belasten inkomen kan worden gebracht.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 70.405,=.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Nederland houdt bij ingezetenen wel rekening met de negatieve inkomsten uit eigen woning en bij niet-ingezetenen niet.

Dit leidt, zo stelt belanghebbende, tot verboden discriminatie tussen ingezetenen en niet-ingezetenen.

4.2. Voor zover belanghebbende daarmee bedoelt te stellen dat Nederland het gemeenschapsrecht schendt, strandt zijn beroep in elk geval op hetgeen is overwogen in Hoge Raad 20 december 2000, nr. 35 576, r.o. 3.5.2 (hierna: BNB 2001/192). Het staat de lid-staten blijkens dat arrest vrij om in het kader van bilaterale verdragen ter vermijding van dubbele belasting de aanknopingspunten ter verdeling van heffingsbevoegdheden vast te stellen. Er is in het bijzonder geen sprake van zichtbare of verkapte discriminatie op grond van nationaliteit wanneer Nederland de aftrek weigert van negatieve inkomsten uit de eigen woning van niet-ingezetenen.

Uit het arrest blijkt dat Nederland op geoorloofde wijze discrimineert wanneer het alleen de negatieve opbrengsten van de eigen woning van haar eigen ingezetenen in aftrek toelaat en voor de aftrek van diezelfde negatieve opbrengst bij niet-ingezetenen verwijst naar het land waar de woning is gelegen.

Er is bij dat uitgangspunt in elk geval geen sprake van willekeurige discriminatie. Nederland volgt immers die lijn stelselmatig in alle verdragen. En er is evenmin sprake van verkapte discriminatie. Het Hof merkt voorts op dat er bovendien een objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor het toerekenen van de lasten aan de staat die ook de opbrengst mag belasten.

4.3.1. Dit betekent naar het oordeel van het Hof dat het beroep van belanghebbende op de beginselen of op enige vrije verkeersbepaling van het gemeenschapsrecht niet slaagt.

4.3.2. De klacht van belanghebbende, in zijn conclusie van repliek vermeld onder 'subsisiair 2', dat het standpunt van de Inspecteur in strijd is met artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) dient naar het oordeel van het Hof te worden verwopen. Het Hof ziet geen reden om in dit verband voor het gemeenschapsrecht en het IVBPR verschillende maatstaven te hanteren. Dat leidt het Hof mede af uit hetgeen is beslist in Hoge Raad 2 november 2001, nr. 36 207, onder meer gepubliceerd in BNB 2001/426.

4.4. Het beroep van belanghebbende op (het non-discriminatie)artikel 25 van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing, gesloten te Brussel op 19 oktober 1970, Trb. 1970, 192 (hierna: de Overeenkomst) is ongegrond.

Nederland maakt te dezen geen onderscheid tussen onderdanen en niet-onderdanen. De belastingheffing over (negatieve) opbrengst van de eigen woning is gelijk voor onderdanen en niet-onderdanen. Ingeval van bezit van een eigen woning in Nederland mogen ook niet-onderdanen de negatieve opbrengst daaruit aftrekken. Artikel 25, lid 1 van de Overeenkomst wordt naar het oordeel van het Hof daarom hier niet geschonden.

Nederland hoeft aan inwoners van België alleen 'dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de burgerlijke staat of samenstelling van het gezin te verlenen' zo blijkt uit 25, lid 3 van de Overeenkomst. De negatieve opbrengst eigen woning mist naar het oordeel van het Hof het in artikel 25, lid 3 bedoelde karakter.

4.5. Anders dan belanghebbende kennelijk meent is aftrek van negatieve inkomsten uit de eigen woning niet een aftrek met het oog op de persoonlijke en gezinssfeer, als bedoeld in de zaak Schumacker. Dat heeft de Hoge Raad expliciet beslist in BNB 2001/192. Daarom kan de stelling dat de wetgever in verband met de zaak Schumacker de ruimte voor aftrekken met het oog op de persoonlijke en de gezinssfeer voor niet-ingezetenen na 1995 heeft willen vergroten belanghebbende niet baten. De aftrek van de negatieve opbrengst van de eigen woning heeft nu eenmaal naar geldend recht een ander karakter.

4.6. Het is juist dat de wetgever inmiddels met ingang van 1 januari 2001 de onderhavige aftrek aan niet-ingezetenen toestaat. De betreffende wetswijziging was in 1995 echter nog niet van kracht. Uit niets blijkt dat de wetgever terugwerkende kracht wenste dan wel dat er sprake is van enige toezegging van die strekking gedaan van de zijde van het bestuur. Een beroep op schending, zijdens de Inspecteur, van beginselen van behoorlijke wetgeving of van behoorlijk bestuur - zo leest het Hof belanghebbendes grieven op dit punt althans- is daarom naar het oordeel van het Hof ongegrond.

4.4. Belanghebbende beroept zich verder op zijn bijzondere positie zoals gecreëerd door artikel 2, lid 2, van de Wet. Zeker fictief binnenlands belastingplichtigen als hijzelf zouden - wanneer het Hof belanghebbende althans goed begrijpt - niet anders mogen worden behandeld dan echte binnenlands belastingplichtigen.

Die opvatting van belanghebbende is onjuist om dezelfde reden als gegeven door de Hoge Raad in BNB 2001/192, en nader hierboven uiteengezet in onderdeel 4.2. Het feit dat een niet-ingezetene fictief als inwoner wordt aangemerkt maakt de discriminatie van ingezetenen en (die) niet-ingezetenen niet meer of minder geoorloofd. De objectieve en redelijke rechtvaardiging blijft dezelfde.

4.5. Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de Inspecteur. Voor dat geval zijn partijen het er over eens dat het belastbaar inkomen tot het juiste bedrag is vast gesteld.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus vastgesteld op 31 oktober 2002 door G.J. van Muijen, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en J.W.J. Huige, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.A. Blokx- van Roosmalen.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 31 oktober 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een

beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ

's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak

overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.