Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-07-2008, BF1759, 04/01308
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-07-2008, BF1759, 04/01308
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 juli 2008
- Datum publicatie
- 22 september 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2008:BF1759
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BL7226, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BL7226
- Zaaknummer
- 04/01308
Inhoudsindicatie
. Gelet op de stukken van het geding heeft belanghebbende niet gesteld en is ook niet gebleken dat sprake is van een valse verklaring of bedrog, dan wel van het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit als bedoeld in meergenoemd artikel 14. Van intrekking als bedoeld in dat artikel kan dan naar het oordeel van het hof ook geen sprake zijn. Het hof overweegt daarbij dat blijkens de afdruk van de verklaring van het ministerie van Buitenlandse Zaken de personalia en de positie van belanghebbende en de argumenten inzake de verkrijging bekend zijn. Blijkens de afdruk van bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap door de autoriteit is gelet op de door of namens belanghebbende overgelegde stukken. Een en ander is ook in overeenstemming met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van het Besluit. Zonodig dient de autoriteit ook nog te vragen om de overige gegevens die naar haar oordeel nodig zijn voor de beoordeling van het geval.
Het hof merkt daarbij nog op dat de vraag of de status van belanghebbende er één is die niet voorzien is in de Vreemdelingenwet 2000 niet van belang is. Overigens meent het hof dat in de situatie van belanghebbende wel sprake is van toelating als bedoeld artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Rijkswet.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 04/01308
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dertiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 25 februari 2004, kenmerk 000/0.0000, zo maakt het hof uit de stukken op, op één biljet verenigde naheffingsaanslagen opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 242,= aan omzetbelasting en van € 902,= aan belasting van personenauto's en motorrijwielen.
Deze naheffingsaanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur van 5 maart 2004 -naar het hof verstaat- gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is in één geschrift verenigd tegen die uitspraken op 8 april 2004 in beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, welk gerechtshof het beroepschrift, met bijlagen, op 22 juni 2004 heeft doorgezonden naar dit hof met het verzoek de behandeling van het beroepschrift over te nemen.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 116,=.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken, een stuk met opschrift pleitnota gedateerd 15 maart 2006 met bijlagen, zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 maart 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, alsmede de Inspecteur.
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de zeven bij deze pleitnota behorende bijlagen. Het hof rekent deze pleitnota, met bijlagen, tot de stukken van het geding.
1.5. Gedagtekend 9 juli 2007 zendt de gemachtigde van belanghebbende een schrijven met bijlagen aan het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Met de brief van 10 juli 2007 zendt de griffier van voornoemd gerechtshof deze stukken door aan het hof.
2. Feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens het onderzoek ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende, geboren op 3 januari 1962 te A, Marokko, is in dienstbetrekking werkzaam bij het Consulaat-Generaal van het Koninkrijk Marokko te B.
2.2. Op 11 oktober 1993 heeft de Ambassade van het Koninkrijk Marokko te C het ministerie van Buitenlandse Zaken verzocht om een "certificat d'immatriculation" ten behoeve van een aan belanghebbende toebehorende personenauto, merk BMW, type 325 TD, bouwjaar 1993, chassisnummer -------------------- (hierna: de BMW).
2.3. Op 26 augustus 1993 is door de Consul Generaal van het Koninkrijk Marokko door middel van een zogeheten formulier D 39 aangifte ten invoer/uitslag met vrijstelling van belasting gedaan van de BMW. Aan de BMW is vervolgens een bijzonder kenteken toegekend: 00-XX-00. Op het desbetreffende kentekenbewijs staat onder "vrijstellingen" de volgende aantekening:
"VRIJSTELLING VAN BTW EN BPM.
VERVALT BIJ VERVREEMDING.
KENTEKENBEWIJS NIET OVERDRAAGBAAR.
EXEMPTION FROM VAT AND BPM. LAPSES IN CASE OF ALIENATION.
REGISTRATION DOCUMENT NOT TRANSFERABLE.".
2.4. In verband met gewijzigde regelgeving is het onder 2.3 genoemde bijzondere kenteken omgezet in een bijzonder kenteken in de zogeheten 9000-serie: XX-00-00.
2.5. Gedateerd 10 oktober 2003 heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Kabinet en Protocol, verklaard dat belanghebbende met ingang van 24 september 1986 staat ingeschreven in de Protocollaire Basisadministratie van de Buitenlandse Diplomatieke Vertegenwoordigingen en Internationale Organisaties.
Bij Reden verklaring is het volgende opgenomen: "t.b.v. aanvraag Nederlandse nationaliteit".
Een medewerk(st)er Burgerzaken heeft voornoemde verklaring getekend bij "Deze kopie stemt overeen met het origineel.".
2.6. Bij brief van 17 december 2003 heeft de Inspecteur belanghebbende onder meer het volgende geschreven:
"In de beschikking is gesteld dat, gelet op de in artikel 33 van de uitvoeringsregeling Algemene Wet Rijksbelastingen, u geen recht meer heeft op vrijstelling Motorrijtuigenbelasting.
In verband hiermee is het kentekenbewijs in de zogenoemde 7000-serie omgezet naar het kentekenbewijs XX-00-00 in de 9000-serie.
(...)
Besloten is om, gezien de bijzondere situatie van de specifieke groep waartoe u behoort, alsnog voor de reeds in het bezit zijnde auto vrijstelling Motorrijtuigenbelasting te verlenen.
Ingevolge regelgeving wordt vrijstelling Motorrijtuigenbelasting alleen verleent indien het motorrijtuig is geregistreerd in de zogenaamde BN/GN 7000-serie.
Uw kentekenbewijs, welke reeds is omgezet naar het kentekenbewijs XX-00-00 in de zogenoemde 9000-serie, hoeft echter niet teruggedraaid te worden, in dit specifieke geval zal de vrijstelling Motorrijtuigenbelasting ook worden toegepast voor uw motorrijtuig.".
2.7. Op 7 januari 2004 heeft belanghebbende een optieverklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap ingediend bij de gemeente Y.
In de verklaring is onder meer het volgende opgenomen:
"Ik verklaar sedert tenminste drie jaar te zijn gehuwd met /een in Nederland geregistreerd partnerschap te hebben met * een Nederlander (m/v) en sedert tenminste vijftien jaar onafgebroken toelating en hoofdverblijf te hebben in het Koninkrijk der Nederlanden. Op dit moment heb ik hoofdverblijf in het koninkrijk der Nederlanden en ben ik in het bezit van een geldige verblijfsvergunning.(...)
Ik verklaar alle gegevens naar waarheid te hebben verstrekt en geen voor de beoordeling van deze optieverklaring relevant gegeven te hebben verzwegen.".
In een aanvullende verklaring van belanghebbende is onder meer opgenomen:
"verklaart: a) dat hij alle gegevens, nodig voor het nemen van een beslissing op zijn naturalisatieverzoek, naar waarheid heeft verstrekt;".
Op 8 januari 2004 heeft de burgemeester van evengenoemde gemeente gelet op de inhoud van de overige door of namens de optant afgelegde verklaringen en overgelegde stukken de verkrijging van het Nederlanderschap schriftelijk bevestigd. Deze bevestiging is voorzien in de Rijkswet op het Nederlanderschap.
2.8. Bij brief van 23 februari 2004 heeft de Inspecteur belanghebbende - voor zover hier van belang - geschreven als volgt:
"Naar aanleiding van uw verzoek van 18 februari 2004, om de bijzondere kentekenbewijzen van uw motorrijtuigen, XX-11-11 en XX-22-22, om te zetten naar bijzondere kentekenbewijzen in de 7000-serie, in verband met vrijstelling motorrijtuigenbelasting, is dezerzijds een controle uitgevoerd.
Uit deze controle is gebleken dat u op 07 januari 2004 bij de gemeente Y heeft verklaart de Nederlandse nationaliteit te willen verkrijgen.
Op 08 januari 2004 is aan u, door de gemeente Y de bevestiging ter verkrijging van het Nederlanderschap verstrekt.
Op grond van artikel 84, lid 1 van de Douaneregeling, Wetgeving Douane-algemeen, wordt vrijstelling van rechten bij invoer verleend voor het brengen in het vrije verkeer van goederen die bestemd zijn voor het persoonlijk gebruik - gebruik door inwonende gezinsleden daaronder begrepen - van diplomatieke en consulaire ambtenaren van in Nederland gevestigde diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen, mits zij geen Nederlander zijn en niet duurzaam in Nederland verblijven.
Gelet op het hierboven vermelde heeft u sinds 08 januari 2004 geen recht meer op enige vrijstelling van belastingen en gebruik van de bijzondere kentekenbewijzen XX-11-11 en XX-00-00.
Terzake van het vervallen van de vrijstelling bent u de volgende belastingen verschuldigd:
- Voor de Mercedes Benz, kenteken XX-11-11, Belastingen voor Personenauto's en Motorrijwielen.
- Voor de BMW, kenteken XX-00-00, Omzetbelasting en Belasting voor Personenauto's en Motorrijwielen.".
2.9. Van oordeel zijnde dat belanghebbende op 7 januari 2004 het Nederlanderschap heeft gekregen, waardoor niet meer aan de voorwaarden voor vrijstelling werd voldaan, heeft de Inspecteur met dagtekening 25 februari 2004 de onderhavige naheffingsaanslagen in de Belasting voor personenauto's en motorrijwielen en omzetbelasting opgelegd. Bij het bepalen van de naheffingsaanslagen is uitgegaan van een netto dagwaarde van € 1.273,51. De hoogte van de dagwaarde is tussen partijen niet in geschil.
Van het betreffende voertuig zijn de volgende gegevens vermeld:
Kenteken : XX-00-00
Merk : BMW
Type : 325 TD
Chass.nr. : ----------------------
Afgifte deel 1 : -okt-93
2.10. In zijn brief van 25 februari 2004, met als onderwerp "bezwaar tegen vervallen vrijstelling belastingen", geeft belanghebbende onder meer het volgende aan:
"In uw brief d.d. 23 februari 2004 heeft u mij medegedeeld dat de vrijstelling van belastingen Voor mij vervallen zou zijn.
Dit zou te maken hebben met het feit dat ik het Nederlanderschap via optie zou hebben Verkregen.
Ik heb het Nederlanderschap aangenomen alléén om zonder visum te kunnen reizen en verder Om geen enkele andere reden.
Nu ik er achter gekomen zijn dat het zoveel gevolgen heeft, heb ik met ingang van vandaag een afstandsverklaring bij de gemeente Y (zie bijlagen) getekend.
Vanaf vandaag heb ik dus alleen de Marokkaanse nationaliteit (zie bijlage), en heb ik weer dezelfde nationaliteit/status die ik hiervoor had.".
Voornoemde brief van 25 februari 2004 heeft de Inspecteur als 'bijlage 4. het bezwaarschrift' bij zijn verweerschrift gevoegd.
2.11. Op 25 februari 2004 heeft belanghebbende een Verklaring van afstand van het Nederlanderschap getekend. Blijkens het gestelde in de verklaring bezat hij naast de Nederlandse nationaliteit de Marokkaanse nationaliteit.
De gemeente Y heeft gedagtekend 25 februari 2004 in dit kader een verklaring afgegeven. In die verklaring is gesteld dat op 25 februari 2004 van belanghebbende een verklaring is ontvangen waarbij afstand wordt gedaan van het Nederlanderschap.
2.12. In de uitspraak op bezwaar van 5 maart 2004 van de Inspecteur is onder meer het volgende opgenomen:
"Op 26 februari 2004 ontving ik uw brief waarin u bezwaar maakt tegen het bedrag ad € 242 dat als omzetbelasting en het bedrag van ad € 902 dat als belasting van personenauto's is begrepen in de naheffingsaanslag van 25 februari 2004 met als kenmerk 000/0.0000 De naheffingsaanslag is opgelegd wegens het intrekken van vrijstelling vanbelasting die is verleend voor de personenauto met kenteken XX-00-00.".
2.13. In zijn beroepschrift, gezonden aan het gerechtshof 's-Gravenhage, gedateerd 25 maart 2004, vermeldt belanghebbende onder meer het volgende:
"Hiermee wil ik in beroep gaan tegen de afwijzing van de uitspraak op mijn bezwaarschrift.
Voor de verduidelijking van het geheel doe ik u kopieen toekomen van de brieven die ik eerder van de belastingdienst heb ontvangen aangaande vrijstelling motorrijtuigenbelasting.
In aansluiting op het laatste ontvangen brief d.d.5 maart 2004 waarin vermeld staat dat ondanks, dat ik afstand heb gedaan van het nederlanderschap, ik op grond van het feit dat ik voor duurzaam verblijf in aanmerking kom de reden zou zijn dat ik uigesloten wordt voor de vrijstellingen.".
Bij het beroepschrift zijn gevoegd de uitspraak van 5 maart 2004 op het bezwaarschrift inzake de naheffingsaanslag omzetbelasting en belasting personenauto's van 25 februari 2004, kenmerk 000/0.0000 en de brief van 17 december 2003 inzake vrijstelling motorrijtuigenbelasting. De laatste brief heeft als kenmerk C---/---/---.
2.14. In de brief van 9 juli 2007 aan het gerechtshof 's-Gravenhage geeft de gemachtigde van belanghebbende te kennen tot de conclusie te zijn gekomen dat met de brief van 25 maart 2004 tegen een tweetal uitspraken beroep is aangetekend. Het zou gaan om de uitspraak onder nummer 000/00000 ad € 11.147,= en onder nummer 000/0.0000 ad
€ 1.144,=. Hij verzoekt alsnog een splitsing aan te brengen en een termijn toe te staan waarbinnen tijdig kan worden gemotiveerd. Bij voormelde brief is een aantal bijlagen gevoegd.
2.15 In de brief van 29 april 2004 bevestigt de griffier van het gerechtshof 's Gravenhage (hierna: griffier) belanghebbende de ontvangst van het beroepschrift ingekomen 8 april 2004 dat betrekking heeft op "Aanslag Motorrijtuigenbelasting 2003 aanslagnummer -----/---/----". De brief heeft het kenmerk
BK-04/00000. De griffier zendt de belastingdienst Centrale Administratie Autoheffingen een kennisgeving inzake het beroep betreffende de aanslag motorrijtuigenbelasting 2003, kenmerk ----/---/----.
Met de brief van 17 mei 2004 aan belanghebbende rectificeert de griffier zijn eerdere brief van 29 april 2004. In de brief van 17 mei 2004 is onder meer het volgende vermeld:
"Ons kenmerk BK-04/00935 (...)
betreffende Aanslag Nah. BPM 2004
Nummer aanslag/beschikking 000/0.0000 (...)
Onderwerp RECTIFICATIE beroepschrift, ingekomen op 8 april 2004
Hierbij bevestig ik de ontvangst van het bovenvermelde beroepschrift, dat betrekking heeft op:
Aanslag Nah. BPM 2004 aanslagnummer 000/0.0.0000".
De griffier heeft de belastingdienst Z/kantoor D eveneens op 17 mei 2004 een gelijkluidende rectificatie gezonden.
2.16. Bij brief van 22 juni 2004 zendt de griffier het beroepschrift met eventuele bijlagen en bijbehorende enveloppe, ingekomen op 8 april 2004, aan het gerechtshof 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling. In die brief is vermeld dat het gaat om de "Aanslag Nah. BPM 2004" en nummer aanslag/beschikking "000/0.0000". Als ons kenmerk is vermeld BK-04/00935.
Eveneens bij brief van 22 juni 2004 deelt de griffier belanghebbende mee dat het beroepschrift, ons kenmerk BK-04/00935, betreffende Aanslag Nah. BPM 2004, nummer aanslag/beschikking 000/0.0000, is doorgezonden aan het gerechtshof 's-Hertogenbosch.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft:
I: Het antwoord op de vraag of ter zake van het vervallen van de vrijstelling voor de BMW terecht aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting en belasting van personenauto's en motorrijwielen zijn opgelegd. In dat verband verschillen belanghebbende en de Inspecteur enkel van mening over het antwoord op de vraag of belanghebbende het Nederlanderschap heeft verkregen.
II: Het antwoord op de vraag, zo het Nederlanderschap is verleend, of de door belanghebbende afgelegde verklaring van afstand terugwerkende kracht heeft.
III: Het antwoord op de vraag of de brief van 17 december 2003 en het besluit van 21 januari 2003, IFZ ----/----, het opleggen van de in geding zijnde naheffingsaanslagen verhinderen.
Belanghebbende is van oordeel dat de eerste vraag, het verkrijgen van het Nederlanderschap, ontkennend en de tweede en derde vraag, terugwerkende kracht van de verklaring van afstand en het verhinderen van het opleggen van naheffingsaanslagen, bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Het bedrag van de naheffingsaanslag als zodanig is overigens niet in geschil.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
Ik bepleit dat er met terugwerkende kracht geen Nederlanderschap is geweest.
(echtgenote) Voor wat betreft de verwijzing naar de correspondentie inzake de motorrijtuigenbelasting merk ik op dat het eigenlijk om één zaak gaat. Het één is het gevolg van het ander.
In de uitstelbeschikking is sprake van motorrijtuigenbelasting en BPM.
Aan de koppeling van de Wet op het Nederlanderschap en de Vreemdelingenwet opgenomen in de reeds toegezonden pleitnota heb ik niets toe te voegen.
De Inspecteur geeft onder de feiten aan dat belanghebbende niet rechtmatig in Nederland zou verblijven. Deze heeft echter zijn CD-status en is op die grond wel rechtmatig in Nederland. De opmerking van de Inspecteur in de bezwaarfase wordt wel onderschreven. Ik heb de IND en een bevriende advocaat in het vreemdelingenrecht gebeld. Spijt kan een subsidiaire reden zijn geweest. De belangrijkste reden is dat belanghebbende nooit het Nederlanderschap heeft gehad. Dat daar voordelen aan zijn verbonden is duidelijk, maar hij heeft nooit het Nederlanderschap gehad. De stukken van de gemeente Y zijn ten onrechte afgegeven. Ik weet niet waarom zij een en ander als een verklaring van afstand zien. Het Nederlanderschap was niet goed verleend, dus het moest worden gerepareerd.
(echtgenote) De vraag of er ook schriftelijk afstand is gedaan, beantwoord ik met ja.
Wat volgens de wet niet is verleend, wordt ook niet teruggegeven. Ik wijs nog op het bepaalde in artikel 14 van de Wet op het Nederlanderschap.
De vraag of de auto nog steeds in het bezit van belanghebbende is, beantwoord ik met ja.
Ik heb een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting gekregen. Ik moest eerst de papieren van de 9000-serie inleveren. Ik wilde mijn oude autopapieren terug. Maar dat moest schriftelijk worden afgewerkt.
(echtgenote) Mijn man heeft de autopapieren opgestuurd. Die hebben ze echter onder valse voorwendselen gehouden. Wij kunnen onze auto niet gebruiken. Wij kunnen geen kant op.
De Inspecteur geeft wel aan dat het niet om zo'n groot bedrag gaat, maar ik ontvang niet zo veel salaris.
Inspecteur
Het gaat om twee zaken, zijnde een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van de eenheid E en de BPM van de eenheid D.
Ik heb niet bedoeld contact op te nemen met de leiding om te bezien of en hoe een en ander zou kunnen worden opgelost. Voor mij zijn de feiten duidelijk. Het hoofdpunt is niet of belanghebbende een buitenlandse diplomaat is of een Nederlander. Het gaat er om dat niet aan de voorwaarden van de douaneregeling is voldaan.
Zie voor het schriftelijk afstand doen van het Nederlanderschap bijlage 6 van mijn pleitnota. Als belanghebbende geen Nederlander is, loopt de vrijstelling gewoon door. Als de stelling van gemachtigde inzake de nietigheid van het Nederlanderschap juist zou zijn, dan zou dat bij veel mensen aan de orde zijn. Voor wat betreft de administratieve afhandeling moet ik constateren dat belanghebbende zijn handtekening heeft gezet. De getekende verklaring is duidelijk.
De auto mag niet gebruikt worden, want er is geen kenteken. De vraag of het niet kunnen gebruiken van de auto is op te lossen, beantwoord ik met nee. Er is niet betaald. Het gaat niet om de € 1.100.=, maar om het beschikken over een Nederlands kenteken.
Als belanghebbende de verschuldigde belastingen betaalt, krijgt hij een ander kenteken. Als ik in deze procedure ongelijk krijg dan wordt alles weer teruggedraaid.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Vooraf
4.1. In de brief van 9 juli 2007 aan het gerechtshof 's-Gravenhage geeft belanghebbende te kennen tot de conclusie te zijn gekomen dat met de brief van 25 maart 2004 tegen een tweetal uitspraken beroep is aangetekend en verzoekt hij het hof het beroepschrift alsnog te doen splitsen. Belanghebbende geeft aan dat het beroep ook de uitspraak zou betreffen, zo verstaat het hof hem, inzake het bezwaar tegen de naheffingsaanslag(en) onder nummer 000/00000 ad € 11.147,=.
4.2. Het hof is van oordeel dat belanghebbende gezien de tekst van zijn beroepschrift en de daarbij gevoegde stukken enkel beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 5 maart 2004 inzake de naheffingsaanslagen omzetbelasting en belasting van personenauto's en motorrijwielen van respectievelijk € 242,= en € 902,=.
In het beroepschrift is gesteld " (...)wil ik in beroep gaan tegen de afwijzing van de uitspraak op mijn bezwaarschrift.". Deze aanhef in het beroepschrift is niet op te vatten als een beroep tegen een tweetal uitspraken op bezwaar waaronder het bezwaar tegen de naheffingsaanslag onder nummer 000/00000 ad € 11.147,=. Ook uit de tekst van de uitspraak is niet af te leiden dat de uitspraak mede betrekking zou hebben op een andere naheffingsaanslag. In de uitspraak wordt ook slechts melding gemaakt van één personenauto, en wel die met het kenteken XX-00-00. Verder zijn de verwijzing naar de brief van 5 maart 2004 in het beroepschrift en de bijgevoegde uitspraak van die datum ook niet voor een andere uitleg vatbaar. Ook het in het beroepschrift gebruikte "brieven" (zie eerste alinea) kan niet leiden tot een andere conclusie. Met de vermelding brieven wordt immers niet gedoeld op uitspraken en/of naheffingsaanslagen, maar op de correspondentie inzake de vrijstelling motorrijtuigenbelasting.
4.3. Uit de bij de brief van 9 juli 2007 gevoegde stukken lijkt mogelijk op te maken dat belanghebbende van mening is dat zijn bezwaar ook was gericht tegen de naheffingsaanslag onder nummer 000/00000 ad € 11.147,=. Voorzover dit het geval zou zijn, bevat in elk geval de uitspraak van 5 maart 2004, inzake de naheffingsaanslag onder nummer 000/0.0000 met betrekking tot de personenauto met kenteken XX-00-00, gelet op de tekst niet mede een uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag onder nummer 000/00000 ad
€ 11.147,=. In zowel de beoordeling van een eventueel bezwaar tegen de naheffingsaanslag onder nummer 000/00000 ad € 11.147,= als het doen van een uitspraak in dezen heeft het hof geen taak. Deze acties behoren tot de verantwoordelijkheid van de Inspecteur. In dat verband zal het hof tegelijk met deze uitspraak een afdruk van de brief van 9 juli 2007 en de daarbij behorende stukken aan de Inspecteur zenden.
Uitspraken inzake BMW XX-00-00
4.4. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat nimmer sprake is geweest van Nederlanderschap. Hij baseert zijn standpunt op de stelling dat hem ten onrechte het Nederlanderschap is verleend, omdat niet voldaan werd aan de voorwaarde van gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf hebben in Nederland. Zijns inziens heeft hij ten onrechte gebruik gemaakt van de in 2.7 bedoelde optieregeling, omdat het verblijfsdocument waar hij over beschikte ten tijde van de aanvraag/optieverzoek een BC document was, niet zijnde een verblijfsdocument als opgesomd in bijlage 1 van de Vreemdelingenwet 2000. Hij stelt voorts dat de intrekking van het Nederlanderschap terugwerkende kracht heeft.
Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat hij recht heeft (gehouden) op de vrijstelling. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst hij op een brief van de Belastingdienst van 17 december 2003 en het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 21 januari 2003, nr. IFZ 2002/1208M.
4.5. Op grond van het bepaalde in artikel 6, lid 1, aanhef en onderdeel g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de Rijkswet) verkrijgt de vreemdeling na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring onder bepaalde voorwaarden door een bevestiging als bedoeld in het tweede lid van dit artikel het Nederlanderschap. De vreemdeling moet onder meer gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf hebben in Nederland. In het tweede lid van artikel 6 van de Rijkswet is bepaald dat de autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden beoordeelt waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap. Niet in geding is dat de gemeente Y in dezen als voornoemde autoriteit moet worden aangemerkt.
4.6. Gelet op de tekst van het hiervoor genoemde artikel 6, eerste lid, aanhef, onderdeel g en het tweede lid van de Rijkswet en de daarbij behorende bepalingen van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: Besluit) en gezien de aard van die wettelijke regeling inzake het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit is het hof van oordeel dat met het besluit van de zogenoemde autoriteit als bedoeld in voormeld tweede lid de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit definitief is. Voor een ander standpunt, zijnde dat telkens zou moeten worden bezien of wel aan de gestelde voorwaarden is voldaan, is mede gezien de gewenste rechtszekerheid voor belanghebbenden geen ruimte. Ook het bepaalde in artikel 14 van de Rijkswet waarin is voorzien in een bijzondere wettelijke regeling voor het intrekken van de verkrijging of de verlening van het Nederlanderschap ondersteunt het vorenstaande.
4.7. Op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de Rijkswet gaat voor een meerderjarige het Nederlanderschap verloren door het afleggen van een verklaring van afstand. Op grond van het bepaalde in artikel 63 van het Besluit wordt de verklaring in dezen afgelegd voor de burgemeester en ontvangt degene die een verklaring van afstand heeft afgelegd daarvan onverwijld een bevestiging. Belanghebbende heeft blijkens de tot de gedingstukken behorende afdruk van zijn verklaring op 25 februari 2004 afstand gedaan als hiervoor bedoeld. Op die verklaring zijn geen aantekeningen gesteld inzake de oorzaak van het doen van afstand en/of een gewenste datum van ingang. Daarbij kan in het midden worden gelaten of dat laatste het door belanghebbende beoogde gevolg kan hebben.
In zijn bezwaarschrift van 25 februari 2004 heeft belanghebbende in dit verband nog het volgende aangegeven:
"Nu ik erachter gekomen zijn dat het zoveel gevolgen heeft, heb ik met ingang van vandaag een afstandsverklaring bij de gemeente Y (zie bijlagen) getekend.".
4.8. Gelet op de tekst van het hiervoor genoemde artikel 15, eerste lid, onderdeel b van de Rijkswet en de daarbij behorende bepalingen van het Besluit en gezien de aard van die wettelijke regeling inzake het verkrijgen en afstand doen van de Nederlandse nationaliteit en de daaraan verbonden gevolgen is het hof van oordeel dat de afstand van de Nederlandse nationaliteit eerst in kan gaan op de datum waarop de verklaring van afstand is gedaan. De Rijkswet kent alleen terugwerkende kracht in de bijzondere gevallen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van die wet. Van de door belanghebbende gestelde terugwerkende kracht van het verlies van het Nederlanderschap kan dan ook geen sprake zijn. Overigens heeft belanghebbende gezien het hiervoor gestelde bij het afleggen van zijn verklaring van afstand ook niet gevraagd om terugwerkende kracht van het verlies van Nederlanderschap.
4.9. In artikel 14, derde lid, van de Rijkswet is bepaald dat het Nederlanderschap niet wordt verloren dan krachtens een van de bepalingen van dit hoofdstuk (Hoofdstuk 5. Verlies van het Nederlanderschap). Dat betekent naar het oordeel van het hof dat gezien het gestelde in het betreffende hoofdstuk belanghebbendes standpunt dat achteraf nog kan worden vastgesteld dat het Nederlanderschap ten onrechte is verkregen en de verkrijging geacht wordt niet te hebben plaatsgevonden wegens het niet voldoen aan de vereisten moet worden verworpen. Gelet op de feiten en omstandigheden in het onderhavige geval komen voor het verlies van het Nederlanderschap alleen in aanmerking het afleggen van een verklaring van afstand als bedoeld in artikel 15 van de Rijkswet en de regeling van artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet. Voor het verlies van het Nederlanderschap door het afleggen van een verklaring van afstand verwijst het hof naar het hiervoor gestelde.
4.10. In artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet is voorzover van belang het volgende bepaald:
"Onze Minister kan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap intrekken, indien zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit.".
De situatie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet is niet aan de orde. Een intrekking van de minister als bedoeld in voormeld artikel is immers niet gesteld en ook niet gebleken. Gezien de tekst van voornoemd artikel 14 is in dezen ook geen sprake van een aan de minister bij wet opgedragen verplichting om onder de gestelde voorwaarden tot intrekking van de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap over te gaan.
4.11. Gelet op de stukken van het geding heeft belanghebbende niet gesteld en is ook niet gebleken dat sprake is van een valse verklaring of bedrog, dan wel van het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit als bedoeld in meergenoemd artikel 14. Van intrekking als bedoeld in dat artikel kan dan naar het oordeel van het hof ook geen sprake zijn. Het hof overweegt daarbij dat blijkens de afdruk van de verklaring van het ministerie van Buitenlandse Zaken de personalia en de positie van belanghebbende en de argumenten inzake de verkrijging bekend zijn. Blijkens de afdruk van bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap door de autoriteit is gelet op de door of namens belanghebbende overgelegde stukken. Een en ander is ook in overeenstemming met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van het Besluit. Zonodig dient de autoriteit ook nog te vragen om de overige gegevens die naar haar oordeel nodig zijn voor de beoordeling van het geval.
Het hof merkt daarbij nog op dat de vraag of de status van belanghebbende er één is die niet voorzien is in de Vreemdelingenwet 2000 niet van belang is. Overigens meent het hof dat in de situatie van belanghebbende wel sprake is van toelating als bedoeld artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Rijkswet.
Brief en besluit
4.12. In de brief van 17 december 2003, kenmerk -----/---/----, is onder meer het volgende opgenomen:
"Betreft Vrijstelling motorrijtuigenbelasting
(...)In de beschikking is gesteld dat, gelet op de in artikel 33 van de uitvoeringsregeling Algemene Wet Rijksbelastingen, u geen recht meer heeft op vrijstelling Motorrijtuigenbelasting.
In verband hiermee is het kentekenbewijs in de zogenoemde 7000-serie omgezet naar het kentekenbewijs XX-00-00 in de 9000-serie.
Naar aanleiding van onder meer een ingediend bezwaar heeft overleg plaatsgevonden met het Ministerie van Financiën.
Besloten is om, gezien de bijzondere situatie van de specifieke groep waartoe u behoort, alsnog voor de reeds in het bezit zijnde auto vrijstelling Motorrijtuigenbelasting te verlenen.
(...), in dit specifieke geval zal de vrijstelling Motorrijtuigenbelasting ook worden toegepast voor uw motorrijtuig.".
Gelet op het onderwerp van en het gestelde in voormelde brief is het hof van oordeel dat aan die brief niet het in rechte te honoreren vertrouwen kan worden ontleend dat belanghebbende in de onderhavige situatie nog steeds recht heeft dan wel dat recht heeft behouden op vrijstelling van omzetbelasting en belasting van personenauto's voor de in geding zijnde auto.
4.13. Belanghebbende beroept zich tenslotte met name op het bepaalde in punt 3.2. van het besluit van 21 januari 2003, kenmerk IFZ ----/-----. Punt 3.2. is opgenomen onder punt 3 van het besluit met als titel Voorwaarden voor diplomatieke vrijstelling aan personen.
Belanghebbende beroept zich daarbij gezien het gestelde in zijn beroepschrift op de volgende zinsnede uit voormeld punt 3.2.:
"Personen van buitenlandse nationaliteit die vóór 1 augustus 1987 zijn aangemeld behouden hun fiscale voorrechten, ongeacht of sprake is van een duurzaam verblijf of niet.".
Nu de naheffingsaanslagen zijn opgelegd in verband met het verkrijgen van het Nederlanderschap van belanghebbende en niet in verband met een duurzaam verblijf in Nederland komt aan punt 3.2. in dezen geen betekenis toe. Uit meergenoemd punt 3.2. kan niet worden afgeleid dat belanghebbende nog steeds recht heeft dan wel dat recht heeft behouden op vrijstelling van omzetbelasting en belasting van personenauto's voor de in geding zijnde auto dan wel dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd.
4.14. Ook overigens is het hof van oordeel dat uit het besluit van 21 januari 2003 niet kan worden afgeleid dat belanghebbende nog steeds recht heeft dan wel dat recht heeft behouden op vrijstelling van omzetbelasting en belasting van personenauto's voor de in geding zijnde auto dan wel dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Het hof overweegt daarbij dat in het besluit is opgenomen dat een voorwaarde voor diplomatieke vrijstelling is dat de betrokken persoon geen Nederlander is. In punt 3.1. van het besluit is terzake het volgende opgenomen:
"Nederlanders komen niet in aanmerking voor diplomatieke vrijstellingen. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat dit ook geldt voor Nederlanders die naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit bezitten.".
Het is dit laatste punt, het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit, dat voor de Inspecteur de aanleiding was voor het opleggen van de naheffingsaanslagen.
4.15. Gezien het hiervoor gestelde luiden de antwoorden op de vragen als volgt: vraag I, bevestigend en vragen II en III ontkennend. Gelet op al het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna is vermeld.
5. Griffierecht
Het hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
6. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 17 juli 2008 door G.D. van Norden, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en op die datum in afschrift aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak
overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het
volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad worden gevraagd de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.