Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-09-2011, BV2374, 10/00711

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-09-2011, BV2374, 10/00711

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 september 2011
Datum publicatie
1 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2374
Formele relaties
Zaaknummer
10/00711

Inhoudsindicatie

Belanghebbende voert een eenpersoonshuishouding en wordt aangeslagen voor de afvalstoffenheffingheffing volgens de verordening van de gemeente; deze verordening maakt geen onderscheid naar één- of meerpersoonshuishoudens. Belanghebbende acht deze aanslag willekeurig, onredelijk en in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het Hof is het met die uitspraak eens. Volgens artikel 15.33 van de Wet milieubeheer kan een een afvalstoffenheffing worden geheven ongeacht het feit of huishoudelijk afval wordt aangeboden. Dit brengt mee dat een tariefsdifferentiatie niet vereist is. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is evenmin gebleken: alle eenpersoonshuishoudens worden gelijk behandeld. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is evenmin sprake: de gemeente mocht kiezen voor één tarief en belanghebbende heeft niet onderbouwd dat het tarief in zijn geval als onevenredig zwaar moet worden aangemerkt. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00711

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 september 2010, nummer AWB 10/1016 in het geding tussen

belanghebbende

en

de Heffingsambtenaar van de gemeente Y,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd van € 260,03.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak de aanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 111.

De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 19 augustus 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Heffingsambtenaar.

1.5. Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 4 juli 2011 aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze uitnodiging is op 29 juli 2011 retour ontvangen door de griffier. Op 1 augustus 2011 is per gewone post de uitnodiging aan hetzelfde adres gezonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende is alleenstaand en voert een eenpersoonshuishouden. Op 1 januari 2010 is hij feitelijk gebruiker van het perceel aan de A-straat 80 te Y.

2.2. Met dagtekening 28 februari 2010 heeft de Heffingsambtenaar een aanslag in de afvalstoffenheffing aan belanghebbende opgelegd van € 260,03, zijnde het tarief dat voor het belastingjaar 2010 per perceel geldt.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag afvalstoffenheffing tot het juiste bedrag is opgelegd.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting zijn hieraan door de Heffingsambtenaar geen nieuwe argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Vooraf en ambtshalve

4.1. Blijkens een vermelding door TNT post op de door het Hof op 29 juli 2011 retour ontvangen enveloppe, heeft de postmedewerker, nadat deze op het door belanghebbende zelf opgegeven adres geen gehoor had gekregen, op 5 juli 2011 een bericht van aankomst achtergelaten en is de uitnodiging om op de zitting te verschijnen vervolgens niet afgehaald.

De griffier heeft naar aanleiding van de retourontvangst van evenbedoelde uitnodiging onderzocht of belanghebbende op de dag van verzending of uiterlijk een week daarna in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres, hetgeen juist bleek te zijn, en deze vervolgens per gewone post aan hetzelfde adres verzonden.

Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.

Ten aanzien van het geschil

4.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 15.33 Wet milieubeheer kan elke gemeente ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk recht of beperkt recht, feitelijk gebruikmaken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 voor de gemeente een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. De gemeente Y heeft van deze mogelijkheid gebruikgemaakt door invoering van de Verordening op de heffing en invordering van de Reinigingsheffingen 2010 (hierna: de Verordening). De gemeente Y heeft bij de Verordening gekozen voor een systeem van afvalstoffenheffing waarbij het tarief niet is gedifferentieerd naar één- of meerpersoonshuishoudens.

4.3. Vaststaat dat het van belanghebbende geheven bedrag van de afvalstoffenheffing in overeenstemming met de Verordening is.

4.4. Belanghebbende heeft, kort samengevat, gesteld dat de onderhavige aanslag willekeurig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel is opgelegd nu belanghebbende als eenpersoonshuishouden voor eenzelfde bedrag wordt aangeslagen als meerpersoonshuishoudens.

4.5. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 15.33 Wet milieubeheer kan de afvalstoffenheffing worden geheven ongeacht het feit of huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling worden aangeboden. Dit brengt mee dat dit artikel geen tariefsdifferentiatie eist naar de mate waarin daadwerkelijk afvalstoffen ter inzameling worden aangeboden en derhalve ook geen naar de hoeveelheid ter inzameling aangeboden afvalstoffen.

4.6. De keuze voor een systeem van afvalstoffenheffing is voorbehouden aan de gemeenteraad. Voor zover geen sprake is van een onredelijke of willekeurige heffing is het Hof niet bevoegd om te oordelen over het door de gemeenteraad gekozen systeem van afvalstoffenheffing. Van een onredelijke of willekeurige heffing die de wetgever in formele zin bij het toekennen van de bevoegdheid tot het instellen van een heffing als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer niet op het oog kan hebben gehad, is naar het oordeel van het Hof geen sprake. De Heffingsambtenaar heeft, door belanghebbende onbetwist, aangevoerd dat de voor de gemeente aan het verwijderen van huishoudelijke afvalstoffen verbonden kosten voor een groot deel uit vaste kosten bestaan die niet worden beïnvloed door de grootte van het huishouden (vgl. Hof

's-Hertogenbosch 19 mei 2006, Belastingblad 2007/766, Hoge Raad 20 oktober 1993, Belastingblad 1993/829).

4.7. Dat de aanslag in strijd met het gelijkheidsbeginsel aan belanghebbende is opgelegd, is evenmin gebleken. Een belanghebbende die een eenpersoonshuishouden voert is niet gelijk te stellen aan een belanghebbende die een meerpersoonshuishouden voert, en verder heeft belanghebbende niet aangegeven dat hij anders dan andere eenpersoonshuishoudens is behandeld.

4.8. Voor zover belanghebbende betoogt dat de gemeente Y net als andere gemeenten, zoals Goirle en Lopik, tariefsdifferentiatie had moeten invoeren, overweegt het Hof dat de gemeente Y niet is gehouden de regelgeving van andere gemeenten met betrekking tot tariefsdifferentiatie te volgen (vgl. Hoge Raad 25 oktober 2002, 36638, LJN AD8499).

4.9. Belanghebbende heeft nog gesteld dat de onderhavige aanslag in strijd is met, kort gezegd, het evenredigheidsbeginsel. Deze grief treft geen doel. De gemeentelijke wetgever heeft weliswaar de vrijheid om te kiezen voor tariefsdifferentiatie maar heeft de grenzen van de hem toegekende wetgevende bevoegdheid niet overschreden door te kiezen voor één tarief (zie hiervoor onder 4.6). Verder heeft belanghebbende niet onderbouwd dat het tarief in zijn geval als onevenredig zwaar aangemerkt zou moeten worden.

4.10. Gelet op al het voorgaande is het hoger beroep ongegrond en zal het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

Ten aanzien van het griffierecht

4.11. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de gemeente aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.12. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op: 30 september 2011 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, N. van Beelen en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.