Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6013, 13-00060, 13-00061 en 13-00062

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6013, 13-00060, 13-00061 en 13-00062

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 december 2013
Datum publicatie
13 december 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:6013
Formele relaties
Zaaknummer
13-00060, 13-00061 en 13-00062
Relevante informatie
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Art. 69 MRB. Art. 6 EVRM. De naheffing van motorrijtuigenbelasting bij een onjuist gebruik van het handelaarskenteken voor een motorrijtuig uit de bedrijfsvoorraad is een ‘criminal charge’ als bedoeld in art. 6 EVRM. De naheffingsaanslagen zijn geheel punitief van karakter, mede gelet op de omstandigheid dat op grond van HR 17 februari 2006, 41 660, ECLI:NL:HR:2006:AV1717 een ongelimiteerd aantal keren kan worden geheven. De arresten HR 25 oktober 2013, 11/04730, ECLI:NL:HR:2013:973 en HR 25 oktober 2013, 12/00404, ECLI:NL:HR:2013:972 doen hier niet aan af. De naheffingsaanslagen worden verminderd tot een passende en geboden hoogte en de boetbeschikkingen worden vernietigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00060, 13/00061 en 13/00062

Uitspraak op het hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Centrale administratie van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 december 2012, nummers AWB 12/4877, 12/4878 en 12/4880 in het geding tussen

de Inspecteur,

en

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna: belanghebbende,

met betrekking tot na te noemen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en boetebeschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting en boetebeschikkingen opgelegd

Aanslagnummer

Dagtekening

Tijdvak

Belasting

Boete

[aanslagnummer 1]

27-08-2012

08-01-2011 t/m 07-01-2012

€ 412

€ 412

[aanslagnummer 2]

06-08-2012

19-01-2011 t/m 18-01-2012

€ 412

€ 412

[aanslagnummer 3]

06-08-2012

20-01-2011 t/m 19-01-2012

€ 412

€ 412

De naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen, zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, telkens bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het de boeten betreft, de uitspraken op bezwaar inzake de boeten vernietigd, de boeten verminderd tot respectievelijk € 5, € 17 en € 18, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan deze vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.

1.4.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. In dit verweerschrift heeft belanghebbende onder meer het volgende geschreven:

‘Hierbij verweren wij tegen de beroepschrift gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland West Brabant, Team belastingrecht van 14 december 2012 nr. 12/4877, 12/4878 en 12/4880. Wij verwijzen hierbij naar de gedingstukken die in eerste aanleg zijn overgelegd.

Tevens willen wij hierbij incidentieel ook in hoger beroep gaan tegen de beroepschrift van Belastingdienst Centrale administratie Autoheffingen Waterboscomplex.Wij zijn naar mening dat de rechtbank Zeeland-West Brabant de juiste beslissing heeft genomen en dat we de boete, zoals vastgesteld door de Rechtbank Zeeland West Brabant willen betalen en niet eens zijn met het beroepschrift van Belastingdienst Centrale administratie Autoheffingen Waterboscomplex.’.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 oktober 2013 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, mevrouw [A].

1.6.

Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 27 augustus 2013, met nummer [nummer], aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodigingen, waarvan afschriften tot de stukken behoren, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodigingen betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.

Hieruit volgt dat de uitnodigingen op 5 september 2013 namens belanghebbende zijn afgehaald op afhaallocatie [B-straat] 50, [postcode] [C] ([D]).

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Op respectievelijk 7, 18 en 19 januari 2012 is geconstateerd dat met een motorrijtuig van het Merk [E] met kenteken [kenteken] (hierna: het motorrijtuig) gebruik is gemaakt van de openbare weg op de A16 bij [F]/[G], zonder dat dit motorrijtuig was voorzien van een handelaarskenteken. Het motorrijtuig behoorde vanaf 3 januari 2012 tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende. Op grond van het voorgaande heeft de Inspecteur aan belanghebbende de onder 1.1 genoemde naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting en boetebeschikkingen opgelegd.

2.2.

Belanghebbende is autohandelaar en maakt gebruik van de bij en krachtens artikel 1, lid 2, en hoofdstuk V van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (tekst 2012; hierna: de Wet MRB) getroffen regeling (hierna: de handelaarsregeling).

Relevante regelgeving

2.3.

Artikel 1, lid 2, van de Wet MRB luidt als volgt:

‘2.Voor motorrijtuigen die behoren tot een bedrijfsvoorraad en voor motorrijtuigen die voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf zijn, kan de belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden met betrekking tot het gebruik, in afwijking van het eerste lid worden geheven ter zake van de ten behoeve van die motorrijtuigen opgegeven kentekens als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.’.

2.4.

Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 luidt als volgt:

‘Met betrekking tot het gebruik van motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet zijn de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing.’.

2.5.

Artikel 37, lid 3, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt als volgt:

‘3. Voor motorrijtuigen en aanhangwagens, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend of die voor herstel of bewerking ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, geldt het vereiste dat een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven niet, mits overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels gebruik wordt gemaakt van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, door de Dienst Wegverkeer aan die natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend en die het voertuig ten behoeve van eerstbedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon ten verkoop voorhanden heeft, opgegeven kenteken. De Dienst Wegverkeer kan aan deze opgaven voorschriften verbinden. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.’.

2.6.

Artikel 44 van het Kentekenreglement luidt als volgt:

‘Gebruik

1. Een handelaarskenteken mag slechts worden gebruikt door degene aan wie het is opgegeven dan wel een door deze aangewezen persoon. Het gebruik is slechts toegestaan voor de categorie waarvoor het is opgegeven.

2. Een handelaarskenteken mag worden gebruikt voor voertuigen die ter bewerking of herstel aan degene aan wie het kenteken is opgegeven ter beschikking zijn gesteld.

3. Een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven.

4. Een handelaarskenteken mag uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig als bedoeld in het tweede en derde lid gebruik van de weg wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het erkende bedrijf of de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het handelaarskenteken is opgegeven.

5. Voor overtreding van het eerste tot en met vierde lid is degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven aansprakelijk.’.

2.7.

Artikel 62 van de Wet MRB luidt als volgt:

‘De belasting voor een kenteken als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 wordt geheven van degene op wiens naam het kenteken is gesteld.’.

2.8.

Artikel 63 van de Wet MRB luidt als volgt:

‘1. Het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald is drie maanden.

2. Het tijdvak vangt aan met ingang van de dag van dagtekening van de tenaamstelling van het kentekenbewijs behorende bij een kenteken als bedoeld in artikel 62 en telkenmale drie maanden later.’.

2.9.

Artikel 67 van de Wet MRB luidt als volgt:

‘Voor een kenteken als bedoeld in artikel 62 bedraagt de belasting over een tijdvak van drie maanden het bedrag, opgenomen in artikel 23, eerste lid, voor een personenauto met een eigen massa van 1000 kg.’.

2.10.

Artikel 69 van de Wet MRB luidt als volgt:

‘1. Indien met betrekking tot een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad of een motorrijtuig dat voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf is, niet is voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, gestelde voorwaarden, kan de belasting worden nageheven.

2. De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarvan wordt geconstateerd dat op die dag niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, gestelde voorwaarden.

3. Indien met het motorrijtuig gebruik wordt gemaakt van de weg zonder dat aan de in het tweede lid bedoelde voorwaarden wordt voldaan, wordt de naheffingsaanslag opgelegd aan de bestuurder ingeval degene tot wiens bedrijfsvoorraad het motorrijtuig behoort of degene die het herstelbedrijf uitoefent aannemelijk maakt, dat van het motorrijtuig tegen zijn wil gebruik is gemaakt en hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.’.

2.11.

Artikel 70 van de Wet MRB luidt als volgt:

‘In het geval, bedoeld in artikel 69, is artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.’.

2.12.

Artikel 67c, lid 1, van de AWR (tekst 2012) luidt als volgt:

‘1. Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4 920 kan opleggen.’.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of terecht en tot de juiste hoogte boeten zijn opgelegd.

De Inspecteur is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Belanghebbende is van mening dat de Rechtbank een juiste beslissing heeft genomen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting door de Inspecteur is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing