Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5411, 14-00390 en 14-00391
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5411, 14-00390 en 14-00391
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 december 2014
- Datum publicatie
- 8 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:5411
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:27
- Zaaknummer
- 14-00390 en 14-00391
Inhoudsindicatie
Belanghebbende was in 1995 en 1996 houder van een bankrekening bij Van Lanschot. In geschil is de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 1995 en de aanslag VB van het jaar 1996. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de belastingautoriteiten voldoende voortvarend hebben gehandeld in de organisatiefase en de besluit- en inrichtingsfase. Voorts is het Hof van oordeel dat de bewijslast terecht is omgekeerd en dat de navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting. De verhogingen van 100% zijn terecht opgelegd en zijn passend en geboden. Het Hof matigt de verhogingen niet vanwege de omstandigheid dat de navorderingsaanslagen met omkering van de bewijslast zijn vastgesteld, omdat geen sprake is van een grote onzekerheidsmarge. Wel matigt het Hof de verhogingen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende heeft ten slotte geen recht op een vergoeding wegens geleden immateriële schade.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00390 en 14/00391
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 30 augustus 2011, nummers AWB 08/5277 en 08/5278 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Rivierenland/[vestigingsplaats],
hierna: de Inspecteur,
en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie),
hierna: de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 december 2007 de volgende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd en daarbij zijn de volgende beschikkingen gegeven inzake verhogingen, kwijtschelding en heffingsrente:
Middel |
Jaar |
Aanslag- nummer 0238.36.702. |
Belasting f |
Verhoging f |
Kwijt-scheldingf |
Heffings-rente f |
IB/PVV |
1995 |
H.57 |
1.974 |
1.974 |
0 |
729 |
VB |
1996 |
K.67 |
683 |
683 |
0 |
248 |
De navorderingsaanslagen, verhogingen, kwijtscheldingsbeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39. De Rechtbank heeft de beroepen met betrekking tot de verhogingen gegrond verklaard, de daarop betrekking hebbende uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden tot € 716 (IB/PVV 1995) respectievelijk € 247 (VB 1996), bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken van de Inspecteur, en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de navorderingsaanslagen en de heffingsrentebeschikkingen vernietigd en de verhogingen kwijtgescholden.
De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is bij arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2014, nr. 13/03554, ECLI:NL:HR:2014:389 (hierna: het verwijzingsarrest), vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Belanghebbende en de Inspecteur zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld schriftelijk op het verwijzingsarrest te reageren. Belanghebbende heeft bij brief van 24 juni 2014 een conclusie ingezonden, de Inspecteur bij brief met bijlagen, ingekomen op 30 juni 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 juli 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B], de heer [C], de heer [D], de heer [E] en de heer [F].
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het slot van deze zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Voor de feiten verwijst het Hof naar hetgeen is vermeld in het verwijzingsarrest onder 3.1.1 tot en met 3.1.7. De in die overwegingen vermelde feiten, die het Hof als vaststaand overneemt, luiden als volgt:
“3.1.1. Met dagtekening 18 februari 2005 hebben de Belgische autoriteiten op basis van Richtlijn 77/799/EEG (hierna: de Richtlijn) in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen gegevens verstrekt aan de FIOD-ECD, Team Internationaal. De gegevens bestaan uit een Nota (hierna: de Nota) met twaalf bijlagen en zijn op 1 maart 2005 door de FIOD-ECD ontvangen.
In de Nota staat vermeld dat het gegevens betreft van de bank Van Lanschot Bankiers Luxembourg (hierna: Van Lanschot). De twaalf bijlagen bevatten onder meer gegevens over bank- en beleggingsrekeningen van ingezetenen van Nederland, standen van die rekeningen per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 en namen van rekeninghouders.
Door de FIOD-ECD is een onderzoek ingesteld naar de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens, welk onderzoek zich erop heeft gericht met voldoende mate van zekerheid vast te stellen om welke individuele belastingplichtigen het ging. Daartoe zijn de ontvangen gegevens op geautomatiseerde wijze verwerkt. Daarbij werd ook het sofinummer van de (vermoedelijke) gerechtigden vermeld (“sofiëring”).
De aldus bewerkte gegevens zijn door de FIOD-ECD op 1 maart 2006 overgedragen aan een landelijke toezichtorganisatie van de Belastingdienst, waarna door deze dienst voor een projectmatige aanpak is gekozen en het project onder de naam Bank Zonder Naam (hierna: het project) van start is gegaan. Doel van het project is het op projectmatige wijze behandelen van de ontvangen gegevens om te komen tot een gelijke behandeling van de belastingplichtigen die het aangaat. Ten behoeve van het project is het draaiboek Bank Zonder Naam (hierna: het draaiboek) opgesteld. Het draaiboek behandelt alle aspecten van het project. Het draaiboek zoals vastgesteld op 7 maart 2007 is in geanonimiseerde vorm openbaar gemaakt door middel van publicatie op de websites van de Belastingdienst en van het Ministerie van Financiën.
De bewerkte gegevens zijn verspreid binnen de Belastingdienst, teneinde de niet aangegeven inkomens- en vermogensbestanddelen (bank- en beleggingsrekeningen en de opbrengsten daarvan) met inachtneming van het draaiboek bij de desbetreffende belastingplichtigen alsnog in de belastingheffing te betrekken.
Bij de gegevens die door de Belgische autoriteiten zijn overgelegd bevinden zich renseignementen van 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 waarop is vermeld dat bij Van Lanschot een rekening wordt aangehouden op naam van “[naam]”, met rekeningnummer [rekeningnummer]. De Inspecteur heeft belanghebbende en zijn echtgenote aangemerkt als houders van deze rekening. Zij hebben ontkend rekeninghouder te zijn (geweest).
Na daarover met belanghebbende te hebben gecorrespondeerd, heeft de Inspecteur aan belanghebbende de in geding zijnde navorderingsaanslagen met dagtekening 31 december 2007 opgelegd.”.
In aanvulling op voormelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
Op het renseignement betreffende de bankrekening met nummer [rekeningnummer] zijn de volgende saldi in guldens vermeld:
Lopende rekening |
Obligaties |
|
21 december 1994 |
374,98 |
|
5 september 1996 |
65,59 |
114.250 |
28 november 1996 |
448,09 |
115.020 |
Ter zitting van Hof Amsterdam van 23 januari 2014 heeft de heer [G], EDP-medewerker bij de Belastingdienst, een getuigenverklaring afgelegd. Een afschrift van het proces-verbaal van die zitting is door de Inspecteur als bijlage gevoegd bij zijn conclusie naar aanleiding van het verwijzingsarrest (zie onder 1.6) en behoort tot de gedingstukken.
Ter zitting van Rechtbank Leeuwarden van 21 maart 2012 heeft mevrouw [H], manager toezicht bij de Belastingdienst, een getuigenverklaring afgelegd. Een afschrift van het proces-verbaal van het getuigenverhoor is door de Inspecteur als bijlage gevoegd bij zijn conclusie naar aanleiding van het verwijzingsarrest (zie onder 1.6) en behoort tot de gedingstukken.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil na verwijzing betreft, naar belanghebbende ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard, het antwoord op de volgende vragen:
-
Hebben de belastingautoriteiten voldoende voortvarendheid betracht bij het voorbereiden en opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen?
-
Is sprake van een redelijke schatting?
-
Zijn terecht verhogingen opgelegd en, zo ja, zijn deze passend en geboden?
-
Heeft belanghebbende recht op een vergoeding wegens geleden immateriële schade?
Belanghebbende is van mening dat de vragen a, b en c ontkennend en vraag d bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Ter zitting heeft belanghebbende de volgende grieven laten varen:
Heeft de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
Beschikt de Inspecteur over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt?
Is belanghebbende en/of zijn echtgenote op correcte en juiste wijze als rekeninghouder geïdentificeerd?
Is het gelijkheidsbeginsel geschonden?
Is de heffingsrente tot het juiste bedrag in rekening gebracht?
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen, verhogingen, kwijtscheldingsbeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen; voorts concludeert belanghebbende tot een vergoeding van immateriële schade. De Inspecteur concludeert, naar het Hof verstaat, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.