Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1393, 14-00448
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1393, 14-00448
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 april 2015
- Datum publicatie
- 20 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:1393
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:95
- Zaaknummer
- 14-00448
Inhoudsindicatie
Hoger beroep tegen het onjuiste dictum van de rechtbank niet ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang.
De rechtbank heeft een onjuist dictum gebruikt: zij heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard terwijl het beroep niet ontvankelijk had moeten worden verklaard bij gebrek aan belang. Belanghebbende klaagt hierover in hoger beroep. Het Hof verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk wegens gebrek aan belang.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00448
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 15 april 2014, nummer AWB 13/1942, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Maasgouw, thans BsGW Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen beschikking respectievelijk aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking (hierna: de WOZ beschikking) van 28 februari 2013 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 6 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het belastingjaar 2013, vastgesteld op € 406.000. In het desbetreffende geschrift (dossiernummer [dossiernummer] en aanslagnummer [aanslagnummer]) zijn ook de aanslagen onroerende zaakbelasting, (containers)afvalstoffenheffing, rioolheffing en hondenbelasting 2013 bekend gemaakt.
Belanghebbende heeft op 17 februari 2013 digitaal bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking. Eveneens op 17 februari 2013 heeft hij separaat digitaal bezwaar gemaakt tegen de aanslag hondenbelasting 2013.
De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 28 juni 2013 het bezwaar tegen de aanslag hondenbelasting 2013 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de WOZ beschikking was op dat moment nog in behandeling.
Belanghebbende is op 2 juli 2013, digitaal, in beroep gekomen bij de Rechtbank tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag hondenbelasting 2013 én tegen het uitblijven van de uitspraak tegen de WOZ beschikking. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 15 april 2014 ongegrond verklaard, overwegende dat “Nu partijen het eens zijn geworden over het geschilpunt met betrekking tot de hondenbelasting en het geschilpunt over de WOZ-waarde nog onderhanden is bij verweerder (Hof: Heffingsambtenaar), is het onderhavige beroep ongegrond.”
Op 6 november 2013, derhalve hangende het beroep bij de Rechtbank, heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar gericht tegen de WOZ-beschikking gegrond verklaard, de waarde van de onroerende zaak verlaagd tot € 389.000 en de aanslag onroerende zaakbelasting overeenkomstig verlaagd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op 16 april 2014 hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122.
De Heffingsambtenaar heeft aan het Hof bij schrijven van 26 mei 2014 medegedeeld dat hij geen verweerschrift zal indienen.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 februari 2015 te ‘s-Hertogenbosch.
Belanghebbende, noch zijn gemachtigde, noch de Heffingsambtenaar zijn verschenen, waarvan zij voor de zitting het Hof kennisgeving hebben gegeven.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Op 8 april 2015 is een faxbericht van (de gemachtigde van) belanghebbende ter griffie van het Hof ingekomen, in welk bericht belanghebbende meedeelt
‘Hoewel het onderzoek reeds gesloten is wijs ik het hof graag op de openbare uitspraak: Rechtbank Limburg 2 april 2015, nr. AWB-14_2071u, ECLI:NL:RBLIM:2015:2779’.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende heeft de bezwaarschriften tegen de WOZ-beschikking en tegen de aanslag hondenbelasting 2013 separaat, via de elektronische weg, ingediend op 17 februari 2013.
De Heffingsambtenaar heeft op het bezwaarschrift tegen de aanslag hondenbelasting 2013 uitspraak gedaan op 28 juni 2013 en op het bezwaarschrift tegen de WOZ beschikking op 6 november 2013.
Belanghebbende is op 2 juli 2013, via de elektronische weg, in beroep gekomen bij de Rechtbank “tegen een beslissing van een overheidsinstantie” onder vermelding van het dossiernummer [dossiernummer] en aanslagnummer [aanslagnummer]. Zijn beroep is gericht tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar inzake de hondenbelasting 2013 (beroepsgrond 1) en tegen het niet behandelen van belanghebbendes “tweede bezwaar, van gelijke datum” (beroepsgrond 2).
Op 26 oktober 2013 heeft belanghebbende aan de Rechtbank per fax bericht:“Ik kan de procedure niet intrekken, omdat er naast het geschil over de hondenbelasting, zoals aangegeven in het beroepschrift, nog een ander geschilpunt bestaat, waarop in bezwaar ten onrechte helemaal niet is beslist.Het geschilpunt over de hondenbelasting vervalt uiteraard wel, gelet op de klare taal van de Hoge Raad over die beroepsgrond.”
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 15 april 2014 ongegrond verklaard, overwegende dat “Nu partijen het eens zijn geworden over het geschilpunt met betrekking tot de hondenbelasting en het geschilpunt over de WOZ-waarde nog onderhanden is bij verweerder (Hof: Heffingsambtenaar), is het onderhavige beroep ongegrond.”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Heeft de Rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard?
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar heeft in hoger beroep geen standpunt ingenomen.
Belanghebbende doet zijn standpunt in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hem zijn aangevoerd in de van hem afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en, primair, tot gegrondverklaring van het beroep gericht tegen de WOZ beschikking; subsidiair tot niet ontvankelijk verklaring van het beroep bij de Rechtbank; en tot toekenning van een vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende bijstand. Uit het feit dat de Heffingsambtenaar in hoger beroep geen standpunt heeft ingenomen, concludeert het Hof dat de Heffingsambtenaar zich refereert aan het oordeel van het Hof.
In hoger beroep zijn de aanslag hondenbelasting 2013, noch de bij uitspraak van de Heffingsambtenaar van 6 november 2013 verlaagde WOZ waarde van € 389.000 nog langer in geschil.