Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3717, 15/00684
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3717, 15/00684
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 september 2015
- Datum publicatie
- 16 oktober 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:3717
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:2135, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:849
- Zaaknummer
- 15/00684
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft van 1 januari tot en met 21 juni 2013 in Nederland in loondienst gewerkt. Daarna is zij teruggekeerd naar Polen. Belanghebbende heeft ingevolge artikel 2.5 van de Wet IB 2001 gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2013 heeft de Inspecteur ingevolge artikel 2.6a van de Regeling Wfsv het premiedeel van de algemene heffingskorting tijdsevenredig berekend. In geschil is of deze bepaling een inbreuk maakt op het vrije verkeer van werknemers. Weliswaar verdient belanghebbende haar inkomen geheel of vrijwel uitsluitend in Nederland, maar het Hof is van oordeel dat sprake is van een objectief verschil tussen de situatie van een verzekerde voor de volksverzekeringen en die van degene die niet in dat stelsel is verzekerd. Van discriminatie is dan geen sprake.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00684
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] (Polen),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 april 2015, nummer AWB 14/5325 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning alsmede een premie-inkomen van € 9.401, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 13 augustus 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Belanghebbende, haar gemachtigde en de Inspecteur zijn niet verschenen, waarvan zij voor de zitting het Hof kennisgeving hebben gegeven.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Poolse nationaliteit.
Belanghebbende heeft in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juni 2013 voor [A] B.V. arbeid verricht in Nederland. Voor het verrichten van deze arbeid heeft belanghebbende een bedrag van € 9.401 aan inkomsten genoten. Op dit bedrag is € 1.399 aan loonheffing ingehouden. Op de over deze inkomsten verschuldigde IB/PVV is in de aanslag de algemene heffingskorting voor een bedrag van € 1.254 en de arbeidskorting voor een bedrag van € 840 in mindering gebracht.
Belanghebbende is na de in 2.2 genoemde periode teruggekeerd naar Polen. Zij heeft in het jaar 2013 geen arbeid verricht in Polen.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 ingevolge artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) gekozen voor toepassing van de regels van de Wet IB 2001 voor binnenlandse belastingplichtigen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende integraal recht heeft op de algemene heffingskorting. Meer in het bijzonder is in geschil of artikel 2.6a van de Regeling Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: de Regeling Wfsv) in het onderhavige geval in strijd is met de Europese verdragsvrijheden. Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag, in die zin dat het bedrag van de algemene heffingskorting wordt verhoogd tot € 2.001. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.