Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-12-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5187, 14/00721 tot en met 14/00729

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-12-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5187, 14/00721 tot en met 14/00729

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 december 2015
Datum publicatie
4 januari 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:5187
Formele relaties
Zaaknummer
14/00721 tot en met 14/00729

Inhoudsindicatie

Wet BZM. Het niet verlengen van een jaarvignet wordt bestraft met één boete. Niet gepubliceerd boetebeleid leidt ertoe dat de boete per verzuim niet hoger kan zijn dan € 160 in plaats van € 246.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00721 tot en met 14/00729

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 10 juni 2014, in afschrift aan partijen verzonden op 19 juni 2014, nummers AWB 14/158 tot en met 14/166, in het geding tussen

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende

en

de Inspecteur,

betreffende na te noemen aan belanghebbende opgelegde boetebeschikkingen.

1.1. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 26 september 2013, 31 oktober 2013 en 28 november 2013 krachtens de Wet belasting zware motorvoertuigen (hierna: de Wet BZM) de volgende naheffingsaanslagen opgelegd:

-

Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30001.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30002.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30003.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30004.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30005.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30006.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30007.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30008.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

-

Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30009.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;

1.2. De Inspecteur heeft de negen naheffingsaanslagen tot een totaalbedrag van € 2.286 opgelegd voor het gebruik van de autosnelweg door één (hierna onder 2.1 nader aan te duiden) vrachtauto op een aantal dagen in juli (22, 23, 29 en 31), augustus (21, 28 en 29) respectievelijk september (23 en 25) 2013.

1.3. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 2 december 2013 de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boetebeschikkingen verminderd tot telkens € 160. Belanghebbende heeft daartegen bij op 13 januari 2014 door de Rechtbank ontvangen geschrift beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep (9 uitspraken op bezwaar), door de Rechtbank aangelegd onder de procedurenummers AWB 14/158 tot en met AWB 14/166, heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende alleen in de zaak met het kenmerk AWB 14/158 een griffierecht geheven van € 160.

1.4. De Rechtbank heeft de onder 1.3 bedoelde beroepen bij in één geschrift vervatte uitspraken van 10 juni 2014 gegrond verklaard voor zover het de boetes betreft, de uitspraken op bezwaar betreffende de boetes vernietigd, de boetes verminderd tot € 111,11 bij elke naheffingsaanslag, resulterend in een totaalbedrag van afgerond € 1.000, de beroepen voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 212,36 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 160 aan belanghebbende vergoedt.

1.5. Tegen deze (negen) uitspraken heeft de Inspecteur (tijdig) hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft in het openbaar plaatsgehad op 24 september 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [A] .

1.7. De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.8. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting, zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is volgens de kentekenregistratie vanaf 18 maart 2008 houder van de vrachtauto van het merk [automerk] , met het kentekennummer [kenteken] (hierna: het motorrijtuig). Daarnaast beschikt hij over nog een vrachtauto die op basis van jaaraangiften BZM wordt ingezet. De onderhavige naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen hebben geen betrekking op deze laatste vrachtauto.

2.2.

Voorafgaande aan het gebruik van de weg dient belanghebbende aangifte daarvan te doen en de daarop te betalen belasting te voldoen. Belanghebbende heeft, er van uitgaande dat het motorijtuig doorlopend gebruik maakt van de autosnelweg, er voor gekozen om ter zake een jaaraangifte doen, met de bedoeling die na ommekomst van een jaar te verlengen.

Een jaar na het indienen van een jaaraangifte wordt, als alles goed verloopt, een nieuwe jaaraangifte gedaan, als wijze van verlenging. Tot 1 juli 2013 heeft belanghebbende de BZM voor het motorrijtuig op jaaraangifte betaald.

2.3.

Op 22, 23, 29 en 31 juli, 21, 28 en 29 augustus 2013 en 23 en 25 september 2013 is geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de autosnelweg, doch dat de verschuldigde BZM niet vóór aanvang van het gebruik van de autosnelweg op aangifte is voldaan. De Inspecteur heeft vervolgens de hiervoor onder 1.1 vermelde naheffingsaanslagen BZM en de in dezelfde geschriften vervatte boetebeschikkingen opgelegd.

2.4.

Op 26 september 2013 is de eerste reeks van de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd. Dit was naar aanleiding van een geconstateerde overtreding op 22, 23, 29 en 31 juli 2013. Belanghebbende heeft direct na ontvangst van deze (eerste) naheffingsaanslagen het jaarvignet verlengd. De Inspecteur heeft hierin aanleiding gevonden de verzuimboete per naheffingsaanslag te verminderen tot op € 160 per boetebeschikking.

2.5.

In de kort voor de zitting door de Inspecteur ingezonden pleitnota (zie hiervoor onder 1.7) heeft de Inspecteur het volgende aan het Hof bericht:

“Bij het voorbereiden van de procedure is mij gebleken dat abusievelijk uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 juni 2014, AWB 14/158 tot en met 14/166. De belanghebbende heeft de vergoeding ontvangen voor het griffierecht en de proceskosten. Daarnaast is de boete, opgenomen in de naheffingsaanslagen Z.3.0001.8 tot en met Z.3.0009.8, verminderd tot op € 111 per naheffingsaanslag. Ik ben echter van mening dat deze vermindering recht doet aan de aan de feiten en omstandigheden zoals gebleken tijdens de procedure.

Mijn beroep is dus alleen nog gericht tegen de motivering van de rechtbank om de boete te matigen.

(…)

Ik verzoek het Hof om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen onder handhaving van de rechtsgevolgen.”.

3.1.

In geschil is uitsluitend of de (negen) verzuimboetes te hoog zijn vastgesteld. Gelet op de nadere standpuntbepaling van de Inspecteur in hoger beroep, is het geschil in hoger beroep toegespitst op het antwoord op de vraag of de boete telkens lager dan € 111,11 dient te worden vastgesteld.

De afzonderlijke naheffingsaanslagen van (steeds) € 8 zijn niet in geschil.

3.2.

Belanghebbende heeft zich uiteindelijk ter zitting op het standpunt gesteld dat het opleggen van hooguit één boete terecht is, dat de totale boetes hoe dan ook niet in verhouding staan tot het verzuim dat is begaan, dat aldus sprake is van een disproportionele cumulatie van boetes, en dat ten slotte, sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen nu de Inspecteur in een vergelijkbaar geval de boetes wel – op één na – volledig heeft kwijtgescholden. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de bestreden uitspraken dienen te worden vernietigd onder handhaving van de rechtsgevolgen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van die zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert, naar hij ter zitting nader heeft gepreciseerd, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot handhaving van één boetebeschikking en vernietiging van de overige boetebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank onder handhaving van de rechtsgevolgen.

4 Gronden

Ten aanzien van het geschil

Wettelijk kader

4.1.

Ingevolge artikel 2 van de Wet BZM wordt ter zake van het gebruik van de autosnelweg met een zwaar motorrijtuig in Nederland ‘belasting zware motorrijtuigen’ geheven.

4.2.

Ingevolge artikel 11, eerste en tweede lid, van de Wet BZM moet de belasting, in afwijking van artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), op aangifte worden voldaan en moet de belasting worden betaald vóór aanvang van het gebruik van de autosnelweg.

4.3.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wet BZM kan de Inspecteur, indien wordt geconstateerd dat de verschuldigde belasting niet, niet tijdig of niet geheel is betaald, in afwijking van de artikelen 67b, 67c en 67f van de AWR, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4.920 opleggen aan de houder.

4.4.

Paragraaf 36, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst bepaalt dat, indien wordt geconstateerd dat de verschuldigde belasting inzake de Wet BZM niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn is betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de Inspecteur een verzuimboete kan opleggen van 5 procent van het wettelijk maximum van artikel 13 van de Wet BZM (in het onderhavige geval: € 246).

Met betrekking tot de verzuimboetes

4.5.

Belanghebbende heeft in dit verband in hoger beroep aangevoerd:

- het totaal van de boetes is onevenredig hoog en staat derhalve niet in verhouding tot de ernst van de gepleegde overtreding, te weten het door belanghebbende verzuimen om het jaarvignet te verlengen;

- het was de bedoeling van belanghebbende om onder een geldig jaarvignet gebruik te maken van de autosnelwegen. Om onduidelijke redenen is verzuimd het vignet te verlengen;

- ingeval van een jaarvignet is een tijdsspanne van drie maanden tussen controle en toezending van de naheffingsaanslagen die voor dag-vignetten als redelijk wordt gezien, te lang om tussentijdse overtredingen tot een minimum te beperken. Nu belanghebbende niet eerder heeft verzuimd jaaraangifte doen, vindt belanghebbende een cumulatie van boetes voor één en hetzelfde vergrijp (nalaten verlengen jaarvignet) onredelijk en niet passend bij wat er is gebeurd;

- anders dan de Inspecteur stelt, zijn in deze casus wel degelijk omstandigheden aanwezig die aanleiding geven tot (verdere) matiging van de boetes;

- er wordt gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Op grond van het vorenstaande verzoekt belanghebbende slechts één boete op te leggen.

Verzuim (avas)

4.6.

Voor het opleggen van verzuimboetes is niet vereist dat sprake is van schuld of opzet bij belanghebbende. De enkele constatering van het verzuim om de verschuldigde belasting te betalen, is voldoende. Dat is slechts anders, indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Naar het oordeel van het Hof is daarvan geen sprake. Belanghebbende mag als transportondernemer bekend worden verondersteld met (het systeem van heffing van) de BZM. Desondanks heeft hij verzuimd de verschuldigde belasting tijdig op aangifte te voldoen. Het Hof acht het de verantwoordelijkheid van belanghebbende om te controleren of de verschuldigde BZM tijdig wordt aangegeven en afgedragen.

4.7.

Voor zover belanghebbende stelt dat er slechts sprake is van één verzuim en dat om die reden slechts één verzuimboete kan worden opgelegd, heeft het volgende te gelden. Het belastbaar feit is het gebruik van de autosnelweg met een zwaar motorrijtuig. De belasting moet op aangifte worden voldaan voor de aanvang van het gebruik van de autosnelweg. Dag-aangifte is mogelijk, in welk geval de belasting € 8 bedraagt. Het meermalen gebruik maken van de autosnelweg met een zwaar motorrijtuig zonder dat de belasting voor aanvang is voldaan, vormt evenzovele keren een verzuim. Het feit dat belanghebbende voornemens was om de belasting te voldoen door middel van een jaaraangifte, doet daar niet aan af. Dit neemt overigens niet weg dat het feit dat meermalen een verzuim wordt gepleegd en dat dit wordt veroorzaakt door een misverstand of een fout bij de verlenging van het jaarvignet, mee kan spelen bij de vraag of het totaal aan boetes passend en geboden is (vergelijk Hoge Raad 23 december 2005, nr. 40.771 en 40.832, ECLI:NL:HR:2005:AU8529). Deze vraag komt hierna nog aan de orde.

4.8.

Gelet op het vorenoverwogene was belanghebbende in verzuim . Vervolgens dient het Hof te beoordelen welke boete passend en geboden is.

Niet gepubliceerd beleid van de Inspecteur

4.9.

Gelet op de expliciete keuze van de wetgever voor een gering tarief per dag en de mogelijkheid om per dag te betalen, is een relatief hoge boete gerechtvaardigd om de nakoming van die fiscale verplichtingen af te dwingen. Met de Rechtbank is het Hof evenwel van oordeel dat belanghebbende in korte tijd een groot aantal boetes heeft gekregen waarvan het totale beloop € 2.214 niet in verhouding staat tot de ernst van de gepleegde overtreding.

4.10.

Belanghebbende heeft in dit verband aangevoerd dat er enige tijd is verstreken tussen de overtredingen en het opleggen van de naheffingsaanslagen met verzuimboetes. De BZM is een belasting die belanghebbende op eigen initiatief dient aan te geven en te betalen. Daarbij komt dat ingevolge artikel 11, tweede lid, Wet BZM de belasting vóór de aanvang van het gebruik van de autosnelweg moet zijn voldaan. Dat belanghebbende heeft verzuimd om een vignet aan te vragen, voordat met de vrachtauto gebruik werd gemaakt van de Nederlandse autosnelweg, doet aan het voorgaande niet af. Het is immers de verantwoordelijkheid van belanghebbende om zo nodig dagelijks te controleren of alle benodigde papieren bij de vrachtauto in orde zijn, zodat de verschuldigde BZM tijdig wordt afgedragen. De naheffingsaanslagen en verzuimboetes zijn niet bedoeld als signaleringssysteem. Op grond van artikel 20 van de AWR heeft de Inspecteur de mogelijkheid om binnen een termijn van vijf jaar een naheffingsaanslag op te leggen. De Inspecteur heeft in dit verband aangevoerd dat de Belastingdienst in 2011 met de transportbranche heeft afgesproken dat naheffingsaanslagen op grond van de BZM uiterlijk binnen drie maanden na de controledatum worden opgelegd. Desgevraagd heeft de Inspecteur ter zitting gemotiveerd verklaard – hetgeen door belanghebbende niet dan wel onvoldoende is weersproken en door het Hof om die reden als aannemelijk wordt beschouwd – dat dit een (minimale) streeftermijn is en dus geen keiharde termijn.

Nu de Inspecteur, zoals hij kennelijk met de branche heeft afgesproken, ernaar streeft om de naheffingsaanslagen en verzuimboetes binnen een termijn van drie maanden na de constatering van het verzuim op te leggen en de naheffingsaanslagen in het onderhavige geval binnen die termijn zijn opgelegd, is het Hof van oordeel dat de verstreken periode niet te lang is.

4.11

De Inspecteur heeft, stellende dat een boete van telkens € 246 juist is, desgevraagd door het Hof ter zitting verklaard dat de Belastingdienst in dit soort (BZM-)zaken in voorkomende gevallen een zogeheten matigingsbeleid hanteert, zulks naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 augustus 2010, nr. 10/895, zoals gepubliceerd in ECLI:NL:RBSGR:2010:BN7666, waarbij boetes die in het kader van de BZM zijn opgelegd, onder omstandigheden worden verminderd, in beginsel tot een bedrag van € 160. De Inspecteur stelt zich evenwel op het standpunt dat de boetes op grond van bedoeld intern beleid slechts worden gematigd indien sprake is van – cumulatief bezien – de eerste keer dat belanghebbende te dezer zake een naheffingsaanslag ontvangt, er meer dan zes naheffingsaanslagen per kenteken zijn opgelegd, het betalingsgedrag inmiddels is verbeterd en in het recente verleden niet eerder naheffingsaanslagen BZM zijn opgelegd. In dit geval heeft de Inspecteur de boetes ook daadwerkelijk gematigd tot € 160 per verzuim.

4.12.

Zoals de Inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting heeft verklaard, is dat bedoelde intern matigingsbeleid niet gepubliceerd. Het Hof is van oordeel dat het niet publiceren van dat matigingsbeleid onacceptabel is. Immers, doordat belanghebbende en de belastingrechter niet op de hoogte (kunnen) zijn van de inhoud van dat beleid hebben belanghebbende en ook het Hof geen mogelijkheid om te kunnen toetsen of de boete, zoals die is vastgesteld, ook conform dat beleid is vastgesteld. Het door de Inspecteur bedoelde beleid is op deze manier – voor belanghebbende en de belastingrechter - niet objectief verifieerbaar.

4.13.

De vraag die daar uit voortvloeit is dan welke consequenties aan het niet publiceren van het beleid dienen te worden verbonden?

Volgens dat beleid is het, aldus de Inspecteur, mogelijk om een boete te matigen tot, maximaal, € 160. Alleen al het feit dat dat beleid niet bekend en dus niet toetsbaar is, dient naar het oordeel van het Hof er toe te leiden dat de onderwerpelijke boetes in elk geval, en om elk risico dat een boete in stand blijft die in strijd is met voormeld beleid uit te sluiten, dienen te worden verminderd tot genoemd maximum bedrag van € 160 per boetebeschikking. In casu heeft de Inspecteur naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank de boetes gematigd tot € 111 per verzuim.

Passende en geboden boete: matiging bij jaarvignetten

4.14.

Vervolgens komt aan de orde de vraag of er nog aanleiding is om de boetes, zoals inmiddels verminderd, verder te matigen?

Belanghebbende verdedigt het standpunt dat slechts één boetebeschikking in stand moet blijven en de overige acht vernietigd moeten worden.

Het Hof is van oordeel dat deze vraag voor wat betreft het verlengen van de jaaraangifte bevestigend dient te worden beantwoord. Het Hof acht aannemelijk gemaakt dat belanghebbende ter zake van de vrachtauto het oogmerk had het jaarvignet te verlengen, doch dat door een fout dit om onbegrijpelijke reden niet heeft plaatsgevonden. Alle verzuimen ter zake van deze vrachtauto zijn dan ook terug te voeren op deze fout. Voorts heeft belanghebbende zodra hem was gebleken van deze fout, alsnog een jaarvignet aangevraagd. Het Hof acht onder die omstandigheden een totaalbedrag aan boetes vergelijkbaar met een boete bij één verzuim passend en geboden.

4.15.

Het vorenstaande betekent dat het totaal aan boetes dient te worden bepaald op € 160 te verdelen over de negen boetebeschikkingen.

4.16.

Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar financiële omstandigheden dermate slecht zijn dat deze zouden moeten leiden tot verdere matiging van de boetes. Ook andere omstandigheden die nopen tot een verdere matiging van de boetes zijn niet gesteld of gebleken.

Slotsom

4.17.

Het vorenstaande betekent dat de hoger beroepen, zij het op ambtshalve aangebrachte gronden door het Hof, gegrond zijn en dat het Hof de boetes vaststelt op een totaalbedrag van € 160.

Ten aanzien van het griffierecht

4.18.

Gelet op het feit dat de uitspraken van de Rechtbank niet in stand blijven, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.

Ten aanzien van de proceskosten

4.19.

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5 Beslissing

Het Hof:

-

vernietigt de (9) bestreden uitspraken van de Rechtbank, behoudens de beslissingen inzake de proceskostenveroordeling en de teruggave van het griffierecht;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar tegen de boetebeschikkingen;

-

vermindert de boetebeschikkingen tot 9 x € 17,78, zijnde in totaal € 160.

Aldus gedaan op 11 december 2015 door P. Fortuin, voorzitter, T.A. Gladpootjes en W.P.J. Schramade, leden, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

  1. de naam en het adres van de indiener;

  2. een dagtekening;

  3. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

  4. e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.