Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:725, 13-00590 en 13-00591

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:725, 13-00590 en 13-00591

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 maart 2015
Datum publicatie
16 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:725
Formele relaties
Zaaknummer
13-00590 en 13-00591

Inhoudsindicatie

Onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2014, nrs. 12/03888 en 12/04639, is het Hof van oordeel dat het verzoek om vrijstelling van het griffierecht een goede motivering vereist.

Belanghebbende heeft niets gesteld over haar vermogenspositie en geen bewijsstukken overgelegd betreffende de op dat moment eventueel aanwezige financiële beperkingen, waaruit zou blijken dat zij het griffierecht niet kan betalen.

Het Hof verklaart het verzet ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00590 en 13/00591

Schriftelijke uitspraak op het verzet van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van het Hof als bedoeld in artikel 8:54, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van 21 oktober 2013 (hierna: de uitspraak) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda van 26 februari 2013, nummer AWB 12/439 en 12/440, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Oss,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 en 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008, aanslagnummers [aanslagnummer].5502 en [aanslagnummer].8501, en de gelijktijdig bij beschikkingen opgelegde boete en heffingsrente.

Er heeft geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.

Belanghebbende heeft niet gevraagd in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord.

De gronden

1. Bij uitspraak van 21 oktober 2013 is belanghebbende niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaard op grond van de overweging dat het door belanghebbende verschuldigde griffierecht niet betaald is binnen de daarvoor door de wet gestelde termijn.

2. Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in verzet gekomen.

3. Op grond van artikel 8:41, lid 1 van de Awb, in samenhang met het bepaalde in artikelen 8:108, lid 1 en 8:109, lid 1, letter c van de Awb, wordt van de indiener niet natuurlijk persoon van het hoger beroepschrift door de griffier van het gerechtshof een griffierecht geheven van € 478.

Ingevolge het bepaalde in artikel 8:41, leden 4 tot en met 6, van de Awb wijst de griffier de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het Hof dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

4. De griffier heeft belanghebbende bij op 26 april 2013 verzonden nota op de verschuldigdheid van € 478 griffierecht gewezen.

5. Op 27 mei 2013 is aan belanghebbende naar het in het hoger beroepschrift opgegeven adres aangetekend een aanmaning verzonden, waarin belanghebbende is verzocht het (nog) verschuldigde griffierecht binnen 28 dagen na dagtekening van de aanmaning over te maken op de bankrekening van het gerecht.

Een afschrift van de aanmaning bevindt zich in het dossier van belanghebbende. Tot de stukken van het geding behoort een schermprint van een “Detailpagina zending” van PostNL, waarin is vermeld dat de zending met nummer [nummer] op 28 mei 2013 is afgeleverd; voor ontvangst hiervan is getekend.

6. Belanghebbende heeft het griffierecht niet voldaan.

Niet-ontvankelijkheidverklaring kan dan nog slechts achterwege blijven, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld, dat belanghebbende in verzuim is geweest.

7. Belanghebbende heeft in het verzetschrift gesteld, dat zij het griffierecht niet kon betalen “omdat de situatie financieel op dat moment niet goed was”.

8. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 maart 2014, nr. 12/03888, ECLI:NL:HR:2014: 699 overwogen:

“(…)3.3.5. Met de heffing van het griffierecht in bestuursrechtelijke zaken heeft de wetgever onder meer beoogd dat rechtzoekenden aan de hand van de daaraan verbonden kosten een zorgvuldige afweging maken of het zin heeft een zaak aan de bestuursrechter voor te leggen (zie Kamerstukken II, 1984 /85, 18 835, nr. 3, blz. 6, en Kamerstukken II, 1991 /92, 22 495, nr. 3, blz. 125). Daarbij is de wetgever ervan uitgegaan dat heffing van griffierecht niet tot gevolg mag hebben dat aan bepaalde groepen rechtzoekenden in feite de toegang tot de bestuursrechter wordt ontnomen (Kamerstukken II, 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 125).

Hieruit moet worden afgeleid dat de wetgever als uitgangspunt heeft genomen gevallen waarin de betrokkenen over de financiële middelen beschikken om het verschuldigde griffierecht te betalen, en dus in staat zijn de daaruit voortvloeiende last af te wegen tegen het nut van het voeren van een gerechtelijke procedure.

3.3.6.In het algemeen kan worden aangenomen dat de regeling in het bestuursrecht over heffing van griffierecht, inclusief de thans daarbij behorende bedragen aan griffierecht, van dien aard is dat rechtzoekenden daarmee de toegang tot de rechter niet wordt ontnomen.

3.3.7.Dit laat onverlet dat zich gevallen kunnen voordoen waarin heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang. In een dergelijk geval kan de hiervoor in onderdeel 3.3.5 bedoelde, door de wetgever beoogde, afweging naar haar aard niet plaatsvinden.

Mede gelet op het belang dat in een rechtsstaat toekomt aan de toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie, welk belang mede ten grondslag ligt aan artikel 6 EVRM en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, kan daarom in een dergelijk geval ook buiten de werkingssfeer van de genoemde artikelen niet worden aanvaard dat een (hoger) beroep wegens het onbetaald blijven van griffierecht niet-ontvankelijk wordt verklaard. Binnen het kader van de hier toepasselijke wettelijke regeling kan dit gevolg worden voorkomen door aan te nemen dat de betrokkene in deze gevallen met het achterwege laten van een betaling van griffierecht niet in verzuim is, als bedoeld in artikel 8:41, lid 2 (thans lid 6), Awb (vgl. de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 maart 2013, nr. 201110325/1/V2, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4443, JB 2013/78). (…)"

9. De Hoge Raad heeft in het arrest van 28 maart 2014, nr. 12/04639, ECLI:NL:HR:2014: 719, overwogen, dat belanghebbende niet heeft medegedeeld waarom het griffierecht niet tijdig is betaald en verwezen naar de onderdelen 5.2 tot en met 5.7 van de conclusie van de Advocaat-Generaal bij dat arrest. De Advocaat-Generaal heeft in de conclusie van 26 juli 2013, ECLI:NL:PHR:2013:643, het volgende opgenomen:

“(…)

5.3

Nu belanghebbende het griffierecht ter zake van het beroep in cassatie niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan, rijst de vraag of het niet-voldoen van het griffierecht verschoonbaar is dan wel moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie.

5.4

Belanghebbende is door de Hoge Raad na aanmaning en constatering van in gebreke blijven, in de gelegenheid gesteld schriftelijk de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen, zo mogelijk onder bijvoeging van bewijsstukken.[39.][39.]

5.5

Naar aanleiding van die geboden gelegenheid was het woord aan belanghebbende. Deze had zijn eventuele financiële beperkingen moeten stellen en zonodig moeten bewijzen. Belanghebbende heeft echter nagelaten redenen aan te voeren.[40.][40.]

5.6

Bekend zijn slechts de redenen die belanghebbende had om het griffierecht in hoger beroep niet te betalen. Uit het dossier blijkt voorts dat belanghebbende in 2008 een bijstandsuitkering genoot; over zijn huidige financiële situatie is niets bekend.

5.7

Mijns inziens moet het feit dat belanghebbende na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld geen (nader) inzicht in zijn eventuele financiële onvermogen heeft gegeven, voor rekening van belanghebbende worden gebracht. Dat moet betekenen dat zijn beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard. Daaraan kunnen naar mijn mening niet afdoen de uit het dossier reeds bekende gegevens, omdat die verouderd en onvolledig zijn.(…)”

10. Uit het hiervoor overwogene volgt, dat het verzoek om vrijstelling van het griffierecht

een goede motivering vereist. In de reactie van de Inspecteur van 16 december 2013 is het

volgende vermeld:

“(…..)

Gelet op de bedragen die omgaan in het bedrijf van belanghebbende, komt het bij mij

als vreemd over dat betaling van het griffierecht is uitgebleven wegens (slechts) financiële

problemen. Het gaat immers om relatief geringe bedragen.

Wél is het zo dat uit de ingediende aangiften omzetbelasting over 2013 een beeld naar voren

komt van sterk verminderde omzet. Daarbij merk ik overigens op dat dit beeld

incompleet is, aangezien vanaf juli geen aangifte meer is gedaan. Voor uw

informatie vermeld ik de aangegeven omzet over 2012 en over het eerste halfjaar 2013:

-2012 € 6.381.773

-2013 (6 maanden) € 756.223

(…..)”

11. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het onbetaald laten van het griffierecht verschoonbaar zou zijn. Zo heeft

belanghebbende niets gesteld over haar vermogenspositie en geen bewijsstukken

overgelegd betreffende de op dat moment eventuele financiële beperkingen, waaruit zou blijken dat zij het griffierecht niet kan betalen.

12. De griffier van het Hof heeft belanghebbende op de wettelijk voorgeschreven wijze op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen.

Belanghebbende heeft het griffierecht niet betaald, ook niet na de aangetekend verzonden aanmaning van 27 mei 2013.

Hetgeen belanghebbende in het verzetschrift heeft aangevoerd vormt, mede gelet op hetgeen de Inspecteur in de reactie heeft vermeld (zie 10), geen grond voor het oordeel dat zij niet in verzuim is geweest.

13. Gelet op het hiervoor overwogene is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, zodat het verzet ongegrond moet worden verklaard.

De proceskosten

14. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

De beslissing

Het Hof verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gedaan op 5 maart 2015 door J. Swinkels, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

  1. de naam en het adres van de indiener;

  2. een dagtekening;

  3. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

  4. e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.