Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2665, 14/01092
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2665, 14/01092
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 juni 2016
- Datum publicatie
- 30 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:2665
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:542
- Zaaknummer
- 14/01092
- Relevante informatie
- Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 10ef
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft geoordeeld dat de verlenging van de in artikel 10ef van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 opgenomen termijn niet in strijd is met het Handvest van de Grondrechten van de EU of met het VWEU. Belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Hof, onvoldoende aangevoerd om voorbij te gaan aan het door de Hoge Raad in het arrest van 4 maart 2016, nr. 12/05577, ECLI:NL:HR:2016:360 gegeven oordeel dat de 30%-regeling geen systematische en duidelijke overcompensatie oplevert. Voorts ziet het Hof geen aanleiding om af te wijken van het arrest HR 4 maart 2016, nr. 14/02538, ECLI:NL:HR:2016:355, waardoor de klacht van belanghebbende faalt dat de verlenging van deze termijn in strijd is met de non-discriminatiebepalingen uit het EVRM en het IVBPR. Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de grief van belanghebbende dat de verlengde termijn strijd oplevert met het eigendomsrecht faalt.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/01092
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 oktober 2014, nummer AWB 13/6040 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
[bedrijf] B.V. (hierna: de inhoudingsplichtige) en belanghebbende hebben op 14 februari 2013 gezamenlijk verzocht om toepassing van de 30%-regeling met ingang van 1 januari 2013 (hierna: het verzoek). Bij beschikking van 17 april 2013 (hierna: de beschikking) heeft de Inspecteur het verzoek afgewezen. De Inspecteur heeft de beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van 27 september 2013 gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 april 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, ter bijstand vergezeld van de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en de heer [D] .
De gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur hebben ieder ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft vanaf zijn geboorte op [geboortedatum] 1962 tot 1 april 1993 in Nederland gewoond. Hij heeft van 1 september 1985 tot 1 april 1993 in Nederland gewerkt. Van 1 april 1993 tot 21 mei 2012 heeft belanghebbende in Italië gewoond en van 21 mei 2012 tot 28 november 2012 is hij in Zweden verbleven. Op 2 oktober 2012 heeft belanghebbende zich weer in Nederland laten inschrijven.
Belanghebbende is op 18 december 2012 een arbeidsovereenkomst aangegaan met de inhoudingsplichtige. Op 1 januari 2013 is belanghebbende in dienst getreden als VP Product Manager.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op toepassing van de 30%-regeling, omdat de verlenging van de in artikel 10ef van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UB LB 1965) opgenomen termijn van 10 jaar naar 25 jaar in strijd is met het VWEU, het Handvest van de Grondrechten van de EU, het EVRM, artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM dan wel het IVBPR.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend beantwoord dient te worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot toewijzing van het verzoek tot toepassing van de 30%-regeling. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.