Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5275, 15/01032

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5275, 15/01032

Gegevens

Inhoudsindicatie

Art. 8:61 Awb. Art. 8:88 Awb. Art. 8:73 Awb. Art. 8:114 Awb. De rechtbank schrijft in zijn uitspraak op dat partijen over het geschil en de vergoeding van de kosten van bezwaar en de proceskosten overeenstemming hebben bereikt. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van belang. In hoger beroep verklaren partijen dat de weergave in de uitspraak van de rechtbank dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de proceskosten onjuist is. Op verzoek van de wederpartij, de Heffingsambtenaar, geeft de rechtbank een rectificatie uitspraak, waarin wel de berekening van de kosten wordt aangepast, maar niet de weergave dat partijen daarover overeenstemming hebben bereikt.

In hoger beroep moet het hof voor hetgeen door partijen ter zitting bij de rechtbank is gezegd varen op het proces-verbaal van de zitting. De rechtbank heeft een ‘voorblad proces-verbaal’ met aangehecht de niet-gecorrigeerde handgeschreven zittingsaantekeningen van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank aan het dossier toegevoegd. Deze (deels onleesbare) kladaantekeningen worden door het Hof niet aangemerkt als een proces-verbaal van de zitting. Daarom wordt de lezing van partijen dat de uitspraak van de rechtbank onjuist is, in zoverre daarin is opgeschreven dat partijen wel overeenstemming zouden hebben bereikt over de kosten van bezwaar en de proceskostenvergoeding, gevolgd. (Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch, 13/00711, ECLI:NL:GHSHE:2014:953). Belanghebbende had aldus nog wel een belang en de rechtbank had het beroep niet niet-ontvankelijk mogen verklaren (HR 11 april 2014, 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878).

De Heffingsambtenaar wenst de kosten van het hoger beroep van belanghebbende niet voor zijn rekening te krijgen, omdat deze kosten een door de rechtbank veroorzaakte schade betreffen. Het hof kan de Staat evenwel niet veroordelen tot vergoeding van deze schade en verwijst de Heffingsambtenaar naar de burgerlijke rechter.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01032

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 26 juni 2015, nummer SHE 15/284, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Geldrop-Mierlo,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de na te melden beschikking en aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2014 de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] 43 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per peildatum 1 januari 2013 voor het belastingjaar 2014 vastgesteld op € 207.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) over het jaar 2014 opgelegd, welke aanslag met de beschikking in één geschrift is verenigd. Na tegen voormeld in één geschrift vervatte beschikking en aanslag gemaakte bezwaren heeft de Heffingsambtenaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van 15 januari 2015 de waarde van de onroerende zaak, alsmede de aanslag gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 september 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn beide partijen, met telefonisch bericht, niet verschenen.

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Aan belanghebbende is de onder 1.1 vermelde beschikking gezonden waarbij de waarde van de onroerende zaak is vastgesteld op € 207.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag bekend gemaakt. Na tegen de beschikking en de aanslag gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de bij beschikking vastgestelde waarde en de aanslag gehandhaafd.

2.2.

De zaak is op de zitting van de Rechtbank van 23 juni 2015 behandeld. Niet in geschil is dat op die zitting partijen tot overeenstemming zijn gekomen in die zin dat de waarde wordt verminderd tot € 200.000.

2.3.

De Rechtbank heeft op 26 juni 2015 uitspraak gedaan. Hij heeft met betrekking tot het bereikte compromis ter zitting overwogen:

‘1. Ter zitting zijn partijen bij wijze van compromis overeengekomen dat de waarde per waardepeildatum 1 januari 2013 voor het kalenderjaar 2014 € 200.000 bedraagt.

Tevens zijn partijen overeengekomen dat verweerder de door eiser gemaakte kosten in bezwaar en beroep alsmede de door hem gemaakte taxatiekosten vergoedt tot een bedrag van in totaal € 1468,-, bestaande uit kosten bezwaarfase van € 488,- (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, waarde per punt € 244 en wegingsfactor 1) en kosten beroepsfase van € 980,- (1 punt voor het (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 490,- en wegingsfactor 1).

Tevens vergoedt verweerder de kosten die eiser heeft gemaakt voor het opstellen van een taxatierapport, vastgesteld op € 200,- (op basis van 4 uur à € 50,- per uur).

Tenslotte vergoedt verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,-.

en het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat

‘(…) er geen geschil tussen partijen meer resteert heeft eiser geen procesbelang bij een rechterlijke oordeel van de bestreden uitspraak (vergelijk de arresten van de Hoge Raad van 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5988, en van 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4045).’

2.4.

In het hoger beroepschrift van 3 augustus 2015 schrijft belanghebbende, voor zover te dezen van belang, het volgende:

‘2. Daarnaast is de omschrijving van het procesverloop echt onjuist. Hier ben ik erg

verbolgen over. Ik heb ter zitting meermaals aangegeven dat ik een uitspraak op

beroep wenste inzake de proceskostenvergoeding en er is geen (!!) overeenstemming

daarover bereikt. De rechter was wat geïrriteerd met mij dat ik dat wilde en we

hebben daar wat over heen en weet gediscussieerd waarom ik dat wilde. Om dan toch

op te schrijven alsof er overeenstemming bereikt is lijkt bijna op moedwillig jokken. Ik wil wederom bij uw Hof er op aandringen deze gang van zaken bij de rechtbank

bespreekbaar te maken. Dit is namelijk niet de eerste keer dat zoiets gebeurd.

3. Lang verhaal kort: Er is geen overeenstemming bereikt over de

proceskostenvergoeding en in de toekenning daarvan vergeet de rechtbank de btw-

component van het taxatierapport à € 42,-.’.

2.5.

Bij brief van 21 juli 2015 heeft de Heffingsambtenaar (in overleg met de gemachtigde) de Rechtbank verzocht om herstel van de uitspraak van 26 juni 2015. Voor zover hier van belang heeft de Heffingsambtenaar in deze brief aangevoerd:

‘Dit verzoek is gelegen in het feit dat de uitspraak geen correcte weergave is van het verloop van de procedure, met name hetgeen aan de orde is gekomen tijdens de mondelinge behandeling op 23 juni 2015. Tijdens die zitting is door eisers gemachtigde nadrukkelijk gevraagd uitspraak te doen over de proceskostenvergoeding, dit ingegeven door eerdere ervaringen in uitspraken omtrent proceskostenvergoedingen.

Tijdens de ziting is nadrukkelijk gesproken over (incidentele) fouten bij het toekennen van een dergelijke vergoeding. Het bevreemdt mij daarom ten zeerste te moeten constateren dat in het stuk over de proceskostenvergoeding de rechtbank vergeten is de te vergoeden BTW over het taxatierapport te vermelden.

Over deze uitspraak is contact geweest met eisers gemachtigde, dhr. [A] . Ook aan die zijde is verwondering over de uitspraak. Gemachtigde heeft laten doorschemeren hoger beroep te willen aantekenen, wat tot gevolg zal hebben dat de gemeente Geldrop-Mierlo met onkosten wordt geconfronteerd terwijl de fout bij de rechtbank ligt.’

2.6.

Naar aanleiding van de onder 2.5 genoemde brief heeft de Rechtbank in de rectificatie-uitspraak van 29 september 2015 vastgesteld ‘dat in de overwegingen van de uitspraak [Hof: van 26 juni 2015] ten onrechte niet is opgenomen dat partijen zijn overeengekomen dat verweerder de door eiser verschuldigde BTW over het taxatierapport zal vergoeden’, hetgeen de Rechtbank heeft beschouwd als een kennelijke misslag die zich leent voor rectificatie. In de rectificatie uitspraak heeft de Rechtbank de uitspraak aldus verbeterd dat aan de zin ‘Tevens vergoedt verweerder de kosten die eiser heeft gemaakt voor het opstellen van een taxatierapport, vastgesteld op € 200,- (op basis van 4 uur à € 50,- per uur).’ wordt toegevoegd: te vermeerderen met de door eiser verschuldigde BTW voor het uitbrengen van dat taxatierapport.

2.7.

In zijn nadere motivering van het hoger beroep van 2 oktober 2015 schrijft belanghebbende over de onder 2.6 bedoelde rectificatie-uitspraak, voor zover te dezen van belang, het volgende:

‘In de procedure namens [belanghebbende] heeft de rechtbank een gerectificeerde uitspraak gedaan. U treft deze aan als bijlage 1. Ik heb voor u als bijlage 2 de laatste pagina van het hoorverslag ter zitting bijgevoegd. Ik word geen wijs uit dat verslag omdat ik het handschrift niet kan ontcijferen. Gelukkig zie ik op de laatste pagina bevestigd worden wat ik al in mijn hoger beroepschrift schreef, namelijk dat ik het beroep niet heb ingetrokken en dat er geen overeenstemming bereikt was over de proceskostenvergoeding en dat ik daarover een uitspraak op beroep wilde hebben. Ik heb toen gesteld en zal het wederom herhalen dat ik mij voor de proceskostenvergoeding aansluit bij de richtlijn van de rechtbank en gerechtshoven en dat ik graag wil dat ze dienovereenkomstig uitspraak doen.

Ik word ongelooflijk droevig als ik in de gerectificeerde uitspraak wederom lees dat er overeenstemming bereikt is over de pkv. Dat was echt niet zo en dat blijkt ook uit het procesverbaal.

(…) U kunt uitspraak doen zonder zitting. Evengoed wil ik wel een uitspraak hebben omdat overduidelijk blijkt dat de rechtbank willens en wetens een andere zaken in de uitspraak opschrijft dan dat er ter zitting te berde gebracht zijn. (…) Ik doe daarom een klemmend beroep op u als gerechtshof om op die gang van zaken te reageren en (op wat voor manier dan ook) daar met de rechtbank over in discussie te gaan. Uw overwegingen over die gang van zaken zie ik graag in de uitspraak terug. (…)’.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Heeft de Rechtbank bij de in hoger beroep bestreden uitspraak het door belanghebbende ingestelde beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard?

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Heffingsambtenaar, tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde tot € 200.000 en dienovereenkomstige vermindering van de aanslag en tot een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar, van het beroep en van het hoger beroep. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, zoals deze dient te worden gelezen na de voornoemde rectificatie uitspraak.

4 Overwegingen

5 De beslissing