Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-01-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:7, 13/00311-GHK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-01-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:7, 13/00311-GHK
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 januari 2016
- Datum publicatie
- 18 januari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:7
- Zaaknummer
- 13/00311-GHK
Inhoudsindicatie
Art. 8:42 Awb. Art. 8:29 Awb. Art. 67 AWR. Procesorde.
- Zonder kennisneming van de ongeschoonde inhoud van stukken kan de belastingrechter niet beoordelen of stukken al dan niet op de zaak betrekking hebben (Hoge Raad 15 november 2013, 12/00606, ECLI:NL:HR:2013:1129 en Hoge Raad 10 april 2015, 14/01189, ECLI:NL:HR:2015:874).
- Daarom beslist niet de Kamer die de hoofdzaak beslist of een stuk al dan niet op de zaak betrekking heeft, maar beslist de geheimhoudingskamer – die kennis neemt van de stukken in ongeschoonde vorm – daarover.
- Verschil tussen geheimhouding en beperkte kennisneming. Bij geheimhouding mogen de rechter, die de hoofdzaak beslist, en belanghebbende geen kennis nemen van de ongeschoonde (delen van de) stukken en blijven deze (delen van de) stukken bij de beoordeling van het geschil buiten beschouwing. Bij beperkte kennisneming neemt de rechter, die de hoofdzaak beslist, met toestemming van belanghebbende (artikel 8:29, lid 5 van de Awb) bij de beoordeling van het geschil wel kennis van alle ongeschoonde stukken, maar belanghebbende niet.
- Er is geen gewichtige reden als bedoeld in art. 8:29 Awb om de naam en het adres van een particulier, die belanghebbende wil benaderen voor informatie of om als getuige op te roepen, geheim te houden. (Vgl. Hoge Raad 3 april 2009, 07/13014, ECLI:NL:HR:2009:BH9184)
Uitspraak
Team belastingrecht
Vijfde enkelvoudige belastingkamer, optredende, en hierna aangeduid, als ‘geheimhoudingskamer’
Kenmerk: 13/00311-GHK
Tussenuitspraak ex artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
(hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda, thans: de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank), van 31 januari 2013, nummer AWB 12/3930, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst,
(hierna: de Inspecteur),
betreffende de aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting en de daarbij tegelijkertijd bij beschikking opgelegde vergrijpboete en de bij beschikking vastgestelde heffingsrente, aanslagnummer [aanslagnummer] .
1 Procesverloop
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 december 2011 de hiervoor genoemde naheffingsaanslag ten bedrage van € 15.232 opgelegd. Tegelijkertijd is aan belanghebbende, in één geschrift met de naheffingsaanslag verenigd, bij beschikking een vergrijpboete van € 7.616 opgelegd, alsmede bij beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 2.868.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft – na een bij belanghebbende gehouden boekenonderzoek – bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, het bedrag van de naheffingsaanslag verminderd tot € 13.867, de beschikking vergrijpboete verminderd tot € 6.933 en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 2.611.
Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gegaan bij de Rechtbank. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Ter zake van het beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 310.
Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer van de Rechtbank heeft plaatsgevonden op 17 januari 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn namens de Inspecteur verschenen en gehoord de heren [A] , [B] en [C] . De gemachtigde van belanghebbende, de heer [D] , verbonden aan [E] , is niet verschenen.
De Rechtbank heeft bij de in de aanhef genoemde uitspraak het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
In het hoger beroepschrift heeft belanghebbende verzocht om een in het procesdossier ontbrekend stuk, namelijk het door de Inspecteur tijdens het boekenonderzoek opgevraagde bestand houderschapsbelasting (zoals nadien vermeld op pagina 7, derde alinea, en pagina 8, tiende alinea, van het verweerschrift in hoger beroep), te overleggen. Het Hof heeft van dit verzoek kennis genomen en de zaak in handen gesteld van de geheimhoudingskamer.
De geheimhoudingskamer heeft bij brief van 20 november 2013 aan de Inspecteur verzocht om dit stuk alsnog (ongeschoond) aan de geheimhoudingskamer te overleggen en aan te geven of hij zich voor dit stuk zou willen beroepen op geheimhouding.
De Inspecteur heeft bij brief van 17 december 2013 gereageerd op de brief van de geheimhoudingskamer en daarbij een geschoonde versie van het bestand houderschapsbelasting gevoegd. In een separate envelop heeft hij de ongeschoonde versie van het bestand aan de geheimhoudingskamer overgelegd. De brief van de Inspecteur en de geschoonde versie van het bestand zijn in afschrift aan belanghebbende overgelegd.
Belanghebbende heeft bij brief van 11 februari 2014 gereageerd. In zijn reactie heeft belanghebbende er op gewezen dat met betrekking tot de auto met kenteken [kenteken] (ten aanzien waarvan een omzetcorrectie heeft plaatsgevonden van € 12.500) door de Inspecteur in het geheel geen gegevens zijn verstrekt. De Inspecteur heeft aangegeven dat er tijdens het boekenonderzoek een digitale raadpleging van het centrale houderschapsbelastingbestand heeft plaatsgevonden en dat hij deze gegevens niet zelf heeft gezien, maar dat hij ervan uitgaat dat de gegevens nog in te zien zijn. Belanghebbende wenst, in reactie daarop, de beschikking te krijgen over de naam van de koper (nieuwe kentekenhouder) om hem te horen als getuige, zodat aan hem gevraagd kan worden voor welk bedrag hij de auto heeft gekocht.
Vervolgens heeft de geheimhoudingskamer een brief gedateerd 25 april 2014 aan de Inspecteur gestuurd, met het verzoek aan de Inspecteur de vorenbedoelde gegevens aan de geheimhoudingskamer te overleggen. Indien de Inspecteur van mening is dat deze gegevens voor belanghebbende geheim dienen te worden gehouden, wordt de Inspecteur verzocht te motiveren welke gewichtige redenen aan bekendmaking aan belanghebbende in de weg staan in het licht van het door belanghebbende gestelde belang bij kennisneming van die gegevens. De geheimhoudingskamer heeft in de brief vermeld dat het belang dat belanghebbende stelt te hebben bij kennisneming van de naam van de particulier, die de auto met kenteken [kenteken] heeft gekocht, er in is gelegen om deze als getuige te doen horen, dan wel met die persoon in contact te treden, om te achterhalen tegen welke prijs de auto is gekocht om zo doende de omzetcorrectie van € 12.500 te bestrijden (vgl. HR 3 april 2009, 07/13014, ECLI:NL:HR:2009:BH9184).
De Inspecteur heeft bij brief van 22 mei 2014 op de brief van de geheimhoudingskamer gereageerd. Bij deze reactie heeft de Inspecteur verschillende bijlagen gevoegd, namelijk (1) een ongeschoonde print van een in Excel opgemaakte query uit het bestand houderschapsbelasting. Het bestand bevat een opsomming van alle kentekens die op naam hebben gestaan van belanghebbende, in de hoedanigheid van autohandelaar. De persoonlijke informatie (fiscale nummers en RDW registratienummers) van degenen van wie belanghebbende auto's heeft gekocht of aan wie belanghebbende auto’s heeft verkocht, schaart de Inspecteur onder de geheim te houden gegevens;
(2) een geschoonde versie van het hiervoor genoemde bestand. De Inspecteur heeft geen bezwaar tegen bekendmaking van deze geschoonde versie;
(3) een ongeschoonde afdruk van het Word-bestand dat de controlefunctionaris ter voorbereiding van de controle heeft gemaakt en waarin enige van het scherm gekopieerde regels zijn opgenomen (herkenbaar aan het hoofdlettergebruik). Als tweede onderwerp is het kenteken [kenteken] opgenomen;
(4) een ongeschoonde actuele schermprint van de resultaten van de zoekopdracht op kenteken [kenteken] , gedateerd 22 mei 2014, waaruit blijkt dat de resultaten van de zoekopdracht niet verder teruggaan dan tot 2008. Het scherm, zoals dat eruit heeft gezien in 2010, is, volgens de Inspecteur, niet te reproduceren. Ten aanzien van de stukken genoemd onder 3 en 4 beroept de Inspecteur zich eveneens op geheimhouding.
De Inspecteur heeft voor het geheimhouden van diverse gegevens als redenen aangevoerd:
- de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: de AWR). Ingevolge dit artikel is het eenieder verboden de gegevens zoals opgenomen in de ongeschoonde versie verder bekend te maken dan voor de uitvoering van de belastingwet noodzakelijk is. Voor de uitvoering van de belastingwet is het volgens de Inspecteur in het geheel niet nodig om over de personalia van de kopende of verkopende houders, zoals vermeld in bijlage 1, te beschikken;
- controlestrategische overwegingen. De Inspecteur heeft aangevoerd, dat het niet in het belang van de Belastingdienst is, indien verder dan noodzakelijk bekend wordt over welk toezichtsinstrumentarium de Belastingdienst beschikt;
- het voorkomen van een directe, ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van derden;
- het ontbreken van belang aan de zijde van belanghebbende bij bekendmaking van de gegevens.
Bij brief van 2 maart 2015 heeft de geheimhoudingskamer de brief van de Inspecteur, inclusief bijlage 2, zoals genoemd in 1.12, aan belanghebbende doen toekomen. De geheimhoudingskamer heeft belanghebbende verzocht om een reactie op deze brief.
Belanghebbende heeft in zijn reactie verwezen naar het door de geheimhoudingskamer uiteengezette beoordelingskader voor de toetsing aan artikel 8:29 van de Awb en artikel 67 van de AWR in haar uitspraak van 9 oktober 2014, te vinden onder ECLI:NL:GHSHE:2014:4205. Belanghebbende werpt naar aanleiding van deze uitspraak op dat de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR geen gewichtige reden vormt om op de zaak betrekking hebbende stukken niet of slechts in geschoonde vorm te overleggen. Voorts heeft belanghebbende verwezen naar de uitspraak van de geheimhoudingskamer van het Hof van 3 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1033, en de uitspraak van het Hof van 22 maart 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AY4179. Uit deze laatste uitspraak blijkt dat het niet van belang is of belanghebbende zelf al dan niet de beschikking kan krijgen over bepaalde stukken van het geding. Dat belanghebbende, als handelaar, normaliter zelf over de gegevens van de kopers en verkopers van de auto’s kan beschikken, acht belanghebbende, gelet op deze uitspraak, niet van belang en geen (gewichtige) reden die het schonen van de persoonlijke gegevens in het bestand houderschapsbelasting rechtvaardigt.
Belanghebbende acht juist de persoonlijke gegevens van de in- en verkopers van belang voor de beantwoording van de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Indien belanghebbende over de persoonsgegevens van de betrokken (rechts)personen zou beschikken, zou dit aan het Hof en belanghebbende de mogelijkheid bieden deze personen als getuige op te roepen en te horen (over de transacties met belanghebbende).
Ten slotte neemt belanghebbende ook ten aanzien van de door de Inspecteur genoemde controlestrategische overwegingen het standpunt in dat door de Inspecteur geen gewichtige redenen zijn genoemd die geheimhouding van de geschoonde informatie rechtvaardigen.
2 Verzoek
Het verzoek van de Inspecteur betreft de vraag of sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb, die rechtvaardigen dat de Inspecteur weigert de hiervoor genoemde bijlagen in ongeschoonde vorm te overleggen aan de Kamer die in de hoofdzaak zal beslissen en aan belanghebbende.
3 Beoordeling van het verzoek
Om daarover een oordeel te kunnen geven heeft de geheimhoudingskamer kennis genomen van het gehele procesdossier, inclusief de separaat door belanghebbende overgelegde ongeschoonde stukken.
I. Algemeen juridisch kader
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de Inspecteur op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb is gehouden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het Hof te zenden. Uit de arresten van de Hoge Raad van 25 april 2008, nrs. 43448 en 43791, ECLI:NL:HR:2008:BA3823 en ECLI:NL:HR:2008:BB5868 en van 15 november 2013, nr. 12/0606, ECLI:NL:HR:2013:1129, volgt dat dit stukken zijn die in zijn zaak van enig belang kunnen zijn geweest voor de besluitvorming door de Inspecteur dan wel (zie Hof ’s-Hertogenbosch 9 oktober 2014, 13/00842-GHK, ECLI:NL:GHSHE:2014:4205) die van enig belang kunnen zijn voor de besluitvorming door de belastingrechter.
De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb, brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of het Hof mede te delen dat uitsluitend het Hof kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming en het honoreren van een verzoek om geheimhouding is als volgt:
a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door de Inspecteur worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze ongeschoonde (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding). (Weigering als bedoeld in lid 1 van art. 8:29 van de Awb door de Inspecteur om (delen van de) stukken aan zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij over te leggen is gerechtvaardigd.)
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ongeschoond ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze ongeschoonde(delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
In art. 8:29, lid 5, Awb is bepaald, dat variant b alleen is toegestaan met toestemming van een belanghebbende. (Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 3 april 2014, 13/00800-GHK en 13/00801-GHK, ECLI:NL:GHSHE:2014:1033 en Hof ’s-Hertogenbosch 26 juni 2014, 13/00377-GHK en 13/00471-GHK, ECLI:NL:GHSHE:2014:1944.)
Nu uit de stukken niet blijkt dat belanghebbende deze in art. 8:29, lid 5, Awb bedoelde toestemming heeft verleend of nog zal (willen) verlenen neemt de geheimhoudingskamer, mede uit het oogpunt van een doelmatige procesgang, aan dat de Inspecteur verzoekt om toepassing van variant a.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag met boete opgelegd. Zo dit al niet voortvloeit uit de artikelen 8:42 en 8:29 van de Awb, brengt in ieder geval het (vanwege de opgelegde boete) van toepassing zijn van het reeds door belanghebbende genoemde artikel 6, eerste lid, van het EVRM mee dat bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken voor de Kamer die de hoofdzaak beslist en voor belanghebbende de grootst mogelijke terughoudendheid dient te worden betracht.
Beslissend bij de vraag of de Inspecteur zich terecht op geheimhouding beroept is niet of op de zaak betrekking hebbende stukken of onleesbaar gemaakte delen daarvan en/of bekendmaking van de identiteit van personen voor de verdediging van belanghebbendes standpunt noodzakelijk of essentieel zijn en ook niet of kennisneming door belanghebbende voor de verdediging van zijn standpunt van belang zou kunnen zijn. Slechts indien de door de Inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken - dat houdt in: het belang van belanghebbende bij kennisneming van alle op de zaak betrekking hebbende stukken in ongeschoonde vorm - is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
De omstandigheid dat in dezen mede sprake is van een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM leidt niet tot een ander oordeel. Het recht op kennisneming van de stukken dat besloten ligt in het in voormeld artikellid verwoorde recht op een eerlijke behandeling, is immers geen absoluut recht. In zijn arrest van 16 februari 2000, nr. 28901/95, BNB 2000/259, overwoog het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM):
‘(…) the entitlement to disclosure (…) is not an absolute right (…) there may be competing interests (…) which must be weighed against the right of the accused (…). In some cases it may be necessary to withhold certain evidence from the defence so as to preserve the fundamental rights of another individual or to safeguard an important public interest.’
Geheimhouding van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken op grond van gewichtige redenen is niet in strijd met het uit artikel 6 van het EVRM voortvloeiende recht op een eerlijk proces, omdat een eerlijke behandeling en berechting door de regeling in artikel 8:29 van de Awb voldoende is gewaarborgd. Zo al sprake is van een inbreuk op een door belanghebbende aan het EVRM te ontlenen recht door (het toelaten van) de geheimhouding, is die inbreuk dan ook gerechtvaardigd.
De geheimhoudingskamer wijst er in dit verband voorts nog op dat indien de belangenafweging ertoe leidt dat bepaalde gegevens voor belanghebbende geheim dienen te blijven, hieruit voortvloeiende problemen voor belanghebbende in de door de rechter toegepaste procedure moeten worden gecompenseerd (vgl. het hiervoor aangehaalde arrest van het EHRM, paragraaf 61:
‘(…) any difficulties caused to the defence by a limitation on its rights must be sufficiently counterbalanced by the procedures followed by the judicial authorities’)
Dit kan bijvoorbeeld en onder omstandigheden tot uitdrukking komen in de bewijslastverdeling.
De onder 3.7 verwoorde belangenafweging moet plaatsvinden in de concrete aan de geheimhoudingskamer voorgelegde zaak en na kennisneming door de geheimhoudingskamer, die de afweging moet maken, van het gehele dossier.
II. De beoordeling van het verzoek om geheimhouding door de Rechtbank.
De Rechtbank heeft onder 2.3 van zijn uitspraak ten aanzien van het bestand houderschapsbelasting geoordeeld, dat belanghebbendes standpunt dat de Inspecteur dit bestand had dienen te overleggen en door dit niet te doen heeft gehandeld in strijd met artikel 8:42 van de Awb, tardief is. De Rechtbank acht overigens ook niet aannemelijk dat de toevoeging van het bestand houderschapsbelasting aan het procesdossier van belang kan zijn voor de beoordeling van deze zaak.
Met betrekking tot het – naar de geheimhoudingskamer begrijpt: ten overvloede gegeven - oordeel van de Rechtbank dat de Rechtbank overigens ook niet aannemelijk acht dat de toevoeging van het bestand houderschapsbelasting aan het procesdossier van belang kan zijn voor de beoordeling van deze zaak heeft belanghebbende in hoger beroep aangevoerd dat dit oordeel onbegrijpelijk is. De geheimhoudingskamer overweegt als volgt. Voor de beantwoording van de vraag of stukken al dan niet op de zaak betrekking hebben dient de belastingrechter kennis te nemen van die stukken in ongeschoonde vorm, omdat zonder kennisneming van de ongeschoonde inhoud van die stukken de belastingrechter niet kan beoordelen of stukken al dan niet op de zaak betrekking hebben (Hoge Raad 15 november 2013, 12/00606, ECLI:NL:HR:2013:1129 en Hoge Raad 10 april 2015, 14/01189, ECLI:NL:HR:2015:874). De Rechtbank heeft geen kennis genomen van het ongeschoonde bestand houderschapsbelasting, zodat de Rechtbank niet heeft kunnen beoordelen of dat bestand een op de zaak betrekking hebbend stuk is. Derhalve is de Rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen, dat overigens ook niet aannemelijk is dat de toevoeging van het bestand houderschapsbelasting aan het procesdossier van belang kan zijn voor de beoordeling van deze zaak.
III. De context van de stukken
Met betrekking tot de context van het door geheimhoudingskamer te beoordelen verzoek overweegt de geheimhoudingskamer als volgt.
De stukken waarvoor door de Inspecteur om (gedeeltelijke) geheimhouding wordt gevraagd hebben betrekking op een correctie met betrekking tot een auto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De Inspecteur stelt, dat uit de administratie van belanghebbende blijkt, dat de auto op 17 november 2006 voor € 11.302,52 (€ 13.450 inclusief omzetbelasting) is verworven. Voorts stelt de Inspecteur, dat de auto in de eindvoorraad per 31 december 2006 was opgenomen en dat op de auto voor € 1.130,25 was afgeschreven.
Uit het bestand houderschapsbelasting blijkt, dat de auto nimmer op naam van belanghebbende is gesteld. De auto komt dus in dat bestand niet voor. In 2010 heeft een digitale raadpleging plaatsgevonden door de Inspecteur van de kentekenregistratie van de auto en daaruit bleek dat de auto op 30 november 2006 op naam van een particulier is gesteld. Hieraan heeft de Inspecteur de conclusie verbonden, dat de auto (uiterlijk) op 30 november 2006 is verkocht aan die particulier en dat belanghebbende ten onrechte geen verkoopopbrengst (omzet) heeft verantwoord en ten onrechte voor € 1.130,25 heeft afgeschreven. De Inspecteur heeft vervolgens een geschatte verkoopopbrengst in aanmerking genomen.
Belanghebbende wenst, kort geschreven, de door de Inspecteur voor de auto in aanmerking genomen geschatte verkoopopbrengst van de auto te bestrijden en zij wenst daartoe kennis te nemen van de persoonsgegevens van de koper van auto, om die koper te benaderen of op te roepen als getuige ten einde te bewijzen welke prijs voor de auto is betaald.
IV. Het bestand houderschapsbelasting (query HSB-voorraad)
De geheimhoudingskamer stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bestand houderschapsbelasting (query HSB-voorraad; hierna kortweg: het bestand houderschapsbelasting) behoort tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Hoewel de Inspecteur zich op het standpunt heeft gesteld dat belanghebbende de gegevens uit het bestand ook in zijn eigen administratie zou moeten hebben opgenomen en dat belanghebbende in dat geval geen belang zou hebben bij kennisneming van het bestand, heeft de Inspecteur er toch mee ingestemd om de geschoonde versie van het bestand tot de stukken van het geding te rekenen. De geheimhoudingskamer volgt het standpunt van partijen dat het bestand houderschapsbelasting tot de stukken van het geding behoort en rekent dit bestand tot de stukken als bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb. Terzijde merkt de geheimhoudingskamer op, dat belanghebbende aan de hand van de geschoonde versie in ieder geval kan verifiëren of het kenteken [kenteken] daarop inderdaad niet voorkomt.
De geheimhoudingskamer heeft de geschoonde en ongeschoonde versie van het bestand houderschapsbelasting met elkaar vergeleken en heeft geconstateerd dat in de geschoonde versie de fiscale nummers en de RDW registratienummers van de kopers en verkopers van de auto’s zijn verwijderd.
Ten aanzien van de door de Inspecteur aangevoerde gronden voor geheimhouding van deze nummers overweegt de geheimhoudingskamer als volgt.
De geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR.
De Inspecteur voert aan dat zijn geheimhoudingsplicht verhindert om de persoonlijke gegevens van de kopende en verkopende houders aan belanghebbende te openbaren.
De stelling van de Inspecteur faalt reeds omdat ingevolge artikel 67, lid 2, aanhef, onderdeel a van de AWR de geheimhoudingsplicht niet geldt indien enig wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht. Artikel 8:42 van de Awb is zo’n (wettelijk) voorschrift; zie Kamerstukken II, 2005/06, 30 322, nr 7, blz. 24:
‘Ik [geheimhoudingskamer: staatssecretaris van Financiën] wil allereerst een misverstand uit de weg ruimen over de geheimhoudingsplicht in relatie tot gegevens waarop de belastingheffing en -invordering gebaseerd is. Het huidige en het voorgestelde eerste lid van artikel 67 AWR en IW bepalen kort gezegd dat de geheimhoudingsplicht niet geldt als bekendmaking van de gegevens noodzakelijk is voor de heffing of invordering van belasting. De inspecteur en de ontvanger verstrekken dus uit eigen beweging de gegevens die noodzakelijk zijn voor de heffing respectievelijk de invordering van belasting. Daarnaast codificeert het voorgestelde tweede lid, onderdeel a, de regel dat een wettelijke verplichting tot gegevensverstrekking in andere wetten vóór gaat op de fiscale geheimhoudingsplicht. Voorbeelden van zulke wettelijke verplichtingen zijn te vinden in artikel 7:4, tweede lid, en artikel 8:42, eerste lid, Awb. Deze bepalingen verplichten de inspecteur of de ontvanger de op de zaak betrekking hebbende stukken voor de belanghebbende ter inzage te leggen respectievelijk aan de rechter te sturen. (De belanghebbende zal waarschijnlijk al over een groot deel van deze stukken beschikken, omdat bekendmaking daarvan in het algemeen noodzakelijk is voor de heffing of invordering van belasting.) (…).’
Voorts faalt de stelling van de Inspecteur, omdat ingevolge artikel 67, lid 1, van de AWR de geheimhoudingsplicht niet geldt als bekendmaking noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de heffing of de invordering van enige rijksbelasting. (Kamerstukken II, 2005/06, 30 322, nr 7, blz. 24 en Hoge Raad 16 januari 1974, 17 234, BNB 1975/26, Hoge Raad 2 maart 1988, 25 062, BNB 1988/135 en Hoge Raad 30 maart 2004, 00733/03, ECLI:NL:HR:2004:AO1755, r.o. 4.4.) Bekendmaking aan belanghebbende van de (door de Inspecteur geschoonde gegevens in de) op de zaak betrekking hebbende stukken is zonder enige twijfel noodzakelijk voor de uitvoering van de belastingwet of voor de heffing van de in geding zijnde belastingen.
Nu de geheimhoudingsplicht voor de Inspecteur niet geldt voor de op de zaak van belanghebbende betrekking hebbende stukken kan hij deze geheimhoudingsplicht niet inroepen om deze stukken niet te overleggen of slechts in geschoonde vorm te overleggen. De geheimhoudingsplicht van de Inspecteur is derhalve geen gewichtige reden. (Zie Hof ’s-Hertogenbosch 6 juni 2014, 10/00499-GHK en 10/00500-GHK, ECLI:NL:GHSHE:2014:1714 en Hof ’s-Hertogenbosch 26 juni 2014, 13/00377-GHK en 13/00471-GHK, ECLI:NL:GHSHE:2014:1944.)
Controlestrategische overwegingen.
De Inspecteur heeft aangevoerd, dat het niet in het belang van de Belastingdienst is, indien verder dan noodzakelijk bekend wordt over welk toezichtinstrumentarium de Belastingdienst beschikt. Als gevolg daarvan mag het bestand niet in ongeschoonde vorm aan belanghebbende worden verstrekt.
Belanghebbende heeft, kort geschreven, aangevoerd dat hij over het ongeschoonde bestand wil beschikken om vast te stellen of de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan haar is opgelegd. Belanghebbende heeft verder gesteld dat reeds uit het overgelegde geschoonde bestand blijkt over welke controlemiddelen de Belastingdienst beschikt en welke databanken door de Belastingdienst kunnen worden geraadpleegd.
Ten aanzien van het bestand houderschapsbelasting is de geheimhoudingskamer van oordeel dat de Inspecteur niet heeft onderbouwd dat controlestrategische overwegingen eraan in de weg staan om dit bestand te openbaren. Nu de Inspecteur heeft ingestemd met de openbaarmaking van de geschoonde versie van het bestand, ziet de geheimhoudingskamer met belanghebbende niet in dat de ongeschoonde versie van het bestand meer zou prijsgeven van het toezichtinstrumentarium dan reeds is prijsgegeven in de geschoonde versie van het bestand. Aldus zijn controlestrategische overwegingen in het onderhavige geval geen gewichtige reden tot geheimhouding.
Het voorkomen van een directe, ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van derden.
De geheimhoudingskamer begrijpt dat de Inspecteur als laatste reden voor geheimhouding van de RDW registratienummers en de fiscale nummers in het bestand heeft aangevoerd, dat bekendmaking daarvan zou leiden tot een directe, ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van derden.
Ten aanzien van de RDW registratienummers en de fiscaalnummers is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de Inspecteur om deze nummers geheim te houden, aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende om over deze nummers te kunnen beschikken. Het geschil in onderhavige zaak is beperkt tot de auto, welke auto niet in het bestand houderschapsbelasting voorkomt, hetgeen aan de hand van de geschoonde versie van het bestand houderschapsbelasting kan worden geverifieerd. De gegevens die in het bestand houderschapsbelasting voorkomen hebben betrekking op voertuigen, die voor de beslissing van de hoofdzaak van geen enkel belang zijn. Mitsdien weegt het belang van de Inspecteur bij geheimhouding van de RDW registratienummers en de fiscaalnummers aanzienlijk zwaarder dan het belang bij kennisneming daarvan door belanghebbende. Het voorkomen van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van derden is derhalve voor de RDW registratienummers en de fiscaalnummers een gewichtige reden.
Het vorenoverwogene betekent dat de Inspecteur het bestand houderschapsbelasting heeft mogen schonen, zoals hij heeft gedaan.
V. Het word-bestand van de controlefunctionaris/
de schermprint van het resultaat van de zoekopdracht op 22 mei 2014 naar kenteken [kenteken] (de stukken met nummer 3 en 4, zoals genoemd in 1.12)
Het onder 1.12 vermelde onder 3 vermelde word-document is een door de controleambtenaar ten tijde van de controle in 2010 opgemaakt document van twee pagina’s, waarin van zeven kentekens is beschreven wie in welke periode houder was van de auto met dat kenteken en waarin tevens is neergelegd waarin de administratie van belanghebbende verschilt met die gegevens. Deze gegevens heeft de controleambtenaar in 2010 verkregen door een digitale raadpleging van de houderschapsbelastingbestanden (HBS-bestanden) en de (scherm)gegevens daarvan te verwerken in het word-document. De auto met kenteken [kenteken] komt ook voor op deze lijst.
De schermprint bevat gegevens vanaf 29 mei 2008 van de houders van de auto met kenteken [kenteken] . Deze schermprint is gemaakt op 22 mei 2014, omdat de Inspecteur geen toegang (meer) heeft tot dezelfde gegevens als in 2010 en derhalve niet in staat is de raadpleging van de HBS-bestanden in 2010 door de controleambtenaar te reproduceren.
Voor beide stukken heeft de Inspecteur een verzoek gedaan om volledige geheimhouding daarvan. De stukken genoemd onder 3 (Word-bestand) en 4 (schermprint van 22 mei 2014) in 1.12 wenst de Inspecteur in het geheel niet toe te voegen aan de stukken van het geding, omdat het belang van belanghebbende om kennis te nemen van deze stukken, volgens de Inspecteur ontbreekt.
Schermprint 22 mei 2014
Met betrekking tot de schermprint van 22 mei 2014 (stuk 4) is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat het geen op de zaak betrekking hebbend stuk is, omdat het niet aan de besluitvorming van de Inspecteur ten grondslag heeft gelegen. Voorts is het geen op de zaak betrekking hebbend stuk, omdat de schermprint gegevens bevat van personen op welker naam de auto is gezet ruimschoots na het onderhavige jaar, zodat de schermprint niet van belang is voor de besluitvorming door de Kamer die in de hoofdzaak beslist (zie Hof ’s-Hertogenbosch 9 oktober 2014, 13/00842-GHK, ECLI:NL:GHSHE:2014:4205).
Word-bestand
Met betrekking tot het Word-bestand (stuk 3) is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat dat stuk evident ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming door de Inspecteur. Voorts is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het Word-bestand (stuk 3) tevens van belang is voor de besluitvorming door de Kamer die in de hoofdzaak beslist (zie Hof ’s-Hertogenbosch 9 oktober 2014, 13/00842-GHK, ECLI:NL:GHSHE:2014:4205). Mitsdien is het Word-bestand (stuk 3) een op de zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in art. 8:42 van de Awb.
Ten aanzien van de door de Inspecteur aangevoerde gronden voor geheimhouding van het Word-bestand (stuk 3), overweegt de geheimhoudingskamer als volgt.
De geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR.
De Inspecteur voert aan dat zijn geheimhoudingsplicht verhindert om het Word-bestand (stuk 3)te openbaren.
De geheimhoudingskamer is van oordeel dat hetgeen in artikel 67 van de AWR is bepaald, geen gewichtige reden voor geheimhouding vormt. De geheimhoudingskamer verwijst naar hetgeen zij in 3.21 tot en met 3.24 van deze uitspraak heeft overwogen.
Controlestrategische overwegingen.
De Inspecteur heeft aangevoerd, dat het niet in het belang van de Belastingdienst is, indien verder dan noodzakelijk bekend wordt over welk toezichtinstrumentarium de Belastingdienst beschikt.
De geheimhoudingskamer is van oordeel, dat uit de reeds overgelegde geschoonde stukken en de door de Inspecteur gegeven toelichtingen reeds blijkt op welke wijze de Inspecteur zijn controle verricht. In het onderhavige geval heeft de Inspecteur reeds herhaaldelijk en expliciet beschreven dat hij in de administratie van belanghebbende de koop van de auto heeft aangetroffen en dat hij bij het controleren van het kenteken van de auto in de HBS-bestanden heeft kunnen zien dat de auto op 30 november 2006 op de naam van een particulier is gesteld. Voorts heeft de Inspecteur al prijs gegeven dat de controleambtenaar in het Word-bestand (stuk 3) heeft beschreven welke verschillen hij heeft gevonden tussen zijn gegevens en de administratie van belanghebbende. Derhalve valt niet in te zien hoe met het openbaren van het Word-bestand (stuk 3) meer zou worden prijsgegeven over het toezichtinstrumentarium dan de Inspecteur reeds heeft gedaan. Aldus zijn controlestrategische overwegingen in het onderhavige geval geen gewichtige reden voor geheimhouding.
Het voorkomen van een directe, ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van derden.
De geheimhoudingskamer begrijpt dat de Inspecteur als laatste reden voor geheimhouding van het Word-bestand (stuk 3) heeft aangevoerd, dat bekendmaking daarvan zou leiden tot een directe, ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van derden.
Belanghebbende wil de persoonsgegevens van de persoon op wiens naam de auto is gesteld op 30 november 2006 geopenbaard hebben, om deze persoon te benaderen of om deze persoon als getuige op te roepen om aldus bewijs te leveren van de door die persoon voor de auto betaalde prijs.
De geheimhoudingskamer is van oordeel, dat in algemene zin de omstandigheid dat bekendmaking van persoonsgegevens ertoe kan leiden dat deze derden door belanghebbende kunnen worden benaderd om hen bijvoorbeeld als getuigen op te roepen, deze omstandigheid niet zonder meer een gewichtige reden is (vgl. Hoge Raad 3 april 2009, 07/13014, ECLI:NL:HR:2009:BH9184). Weliswaar zal op de persoonlijke levenssfeer van die derden inderdaad een ernstige inbreuk worden gemaakt als zij door belanghebbende worden benaderd (om bijvoorbeeld als getuige te worden opgeroepen), maar dit doet er niet aan af dat bij de belangenafweging in het kader van artikel 8:29 van de Awb deze inbreuk gerechtvaardigd kan zijn, indien het belang van de Inspecteur bij bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende. Uit voornoemd arrest volgt, dat het Hof deze belangenafweging moet maken. Deze belangenafweging zal in onderhavige zaak door de geheimhoudingskamer worden gedaan.
In onderhavige zaak heeft de Inspecteur een geschatte verkoopopbrengst voor de auto in aanmerking genomen. Kennelijk heeft de Inspecteur de door hem in aanmerking genomen verkoopopbrengst niet gebaseerd op een onderzoek bij de koper van de auto. Bovendien heeft de Inspecteur zich beroepen op een omkering en een verzwaring van de bewijslast, hetgeen door de Rechtbank in zijn bestreden uitspraak is gehonoreerd.
Gelet op het overwogene onder 3.44 is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat de openbaring aan belanghebbende van de in het Word-bestand (stuk 3) opgenomen persoonsgegevens (naam en adres) van de persoon op wiens naam de auto is gesteld op 30 november 2006 veel zwaarder weegt dan het belang van de Inspecteur om deze persoonsgegevens te beschermen. Deze persoonsgegevens zijn direct van belang voor belanghebbende om in de hoofdzaak de mogelijkheid te hebben bewijs te leveren van de prijs waarvoor de auto van belanghebbende is gekocht. Dat het beter ware geweest als belanghebbende de verkoop van de auto met de verkoopprijs en de gegevens van de koper van de auto in haar administratie had opgenomen doet niet af aan het uit art. 8:42 van de Awb voortvloeiende recht van belanghebbende op kennisneming van de op de zaak betrekking hebbende stukken in ongeschoonde vorm en zich aan de hand van die ongeschoonde stukken te verdedigen.
Met betrekking tot de persoonsgegevens (fiscaalnummer, naam en adres) ten aanzien van andere auto’s dan de auto en de persoonsgegevens (fiscaalnummer, naam en adres) van andere personen dan diegene op wiens naam de auto is gesteld op 30 november 2006 overweegt de geheimhoudingskamer als volgt.
Met betrekking tot de onder 3.46 bedoelde persoonsgegevens van de aldaar bedoelde personen is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat deze gegevens niet van belang zijn voor de beslissing van de hoofdzaak. Gelet hierop en gelet op het in het algemeen zwaarwegende belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en mede gelet op de uit de Wet bescherming persoonsgegevens en uit de Richtlijn van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, 95/46/EG, PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31 voortvloeiende verregaande bescherming van persoonsgegevens van natuurlijke personen, is de geheimhoudingskamer van oordeel van oordeel dat het belang van de Inspecteur bij bescherming van de onder 3.46 bedoelde persoonsgegevens van de aldaar bedoelde personen aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die gegevens.
Hetgeen onder 3.47 is overwogen geldt naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet voor de overige gegevens. Nu de Inspecteur ook geen gewichtige reden heeft aangevoerd voor geheimhouding van deze gegevens dienen deze aan belanghebbende te worden geopenbaard. Concreet dient ten aanzien van deze overige gegevens de Inspecteur aan belanghebbende te openbaren de in het Word-bestand (stuk 3):
- opgenomen vermeldingen van kentekens;
- data; en
- aantekeningen van de controleambtenaar (een beschrijving van de verschillen tussen de administratie van belanghebbende en de gegevens van de controleambtenaar; vgl. Hoge Raad 18 december 2015, 14/04143, ECLI:NL:HR:2015:3602).
Slotsom
Uit al het hiervoor overwogene volgt, dat de door de Inspecteur aangevoerde redenen voor (gedeeltelijke) geheimhouding deels gewichtige redenen zijn. Uit al het vorenoverwogene volgt, dat:
- voor het schonen van het onder 1.7 vermelde bestand houderschapsbelasting, zoals de Inspecteur heeft gedaan, een gewichtige reden aanwezig is;
- het onder 1.12 vermelde stuk 4, schermprint van 22 mei 2014, geen op de zaak betrekking hebbend stuk is;
- gewichtige redenen niet rechtvaardigen dat het gehele onder 1.12 vermelde stuk 3, het Word-bestand, geheim wordt gehouden, maar dat de Inspecteur:
- de persoonsgegevens (naam en adres) van de persoon op wiens naam de auto is gesteld op 30 november 2006,
- data,
- de in dat stuk opgenomen vermeldingen van kentekens, en
-aantekeningen van de controleambtenaar,
aan belanghebbende moet openbaren.
Nu het vorenoverwogene voor de Inspecteur de verplichting meebrengt de onder 3.49 vermelde gegevens in het onder 1.12 vermelde stuk 3, het Word-bestand, aan belanghebbende te openbaren wordt de Inspecteur in de gelegenheid gesteld schriftelijk mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt. De geheimhoudingskamer wijst hierbij op het bepaalde in artikel 8:31 van de Awb, dat, voor zover te dezen van belang, als volgt luidt:
‘Indien een partij niet voldoet aan de verplichting (…) stukken over te leggen (…) kan de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.’.
Het voorgaande leidt tot de hierna volgende beslissing.