Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4844, 16/03576
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4844, 16/03576
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 november 2017
- Datum publicatie
- 8 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:4844
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:3918, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1194
- Zaaknummer
- 16/03576
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank het beroep betreffende de aanslag terecht niet-ontvankelijk verklaard, aangezien het bedrag van de aanslag nihil bedraagt en belanghebbende derhalve door het instellen van beroep niet in een betere positie kan geraken. Alhoewel belanghebbende in het jaar 2012 uitsluitend tot 14 februari ingeschreven was in het Handelsregister, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende ook gedurende de rest van dit jaar activiteiten in het economische verkeer heeft verricht waarmee hij ten minste een inkomen van € 10.000 heeft genoten. Het Hof acht voorts aannemelijk dat belanghebbende deze inkomsten welbewust in zijn aangifte heeft verzwegen. Het Hof overweegt dat indien dit inkomen wel zou zijn aangegeven dit zou leiden tot een te betalen belasting- en premiebedrag waarvan moet worden gezegd dat het zodanig afwijkt van de aangifte dat niet de vereiste aangifte is gedaan. De bewijslast dient derhalve, naar het oordeel van het Hof, te worden omgekeerd en verzwaard. De schatting van het door belanghebbende genoten inkomen is op redelijke wijze onderbouwd en geenszins van redelijke grond ontbloot.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03576
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats] ,
hierna: belanghebbende
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 juni 2016, nummer BRE 15/8196, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden belastingaanslag en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 23 september 2015 de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2012 opgelegd naar een bedrag van nihil (hierna: de aanslag). Bij beschikking zijn verliezen uit voorafgaande jaren ten bedrage van € 22.031 verrekend (hierna: de verliesverrekeningsbeschikking). Het verlies over het jaar 2012 is bij in het aanslagbiljet besloten gelegen beschikking vastgesteld op nihil (hierna: de verliesvaststellingsbeschikking). Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd (hierna: de boetebeschikking) van € 984. Na daartegen gemaakt bezwaar zijn de aanslag, de boetebeschikking, de verliesverrekeningsbeschikking en de verliesvaststellingsbeschikking bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep betreffende de aanslag niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen de verliesvaststellingsbeschikking ongegrond verklaard, het beroep betreffende de verliesverrekeningsbeschikking en de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar betreffende de verliesverrekeningsbeschikking en de boetebeschikking vernietigd, de verliesverrekeningsbeschikking en de boetebeschikking vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 992 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 augustus 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende was van 1 oktober 2005 tot 14 februari 2012 in het Handelsregister ingeschreven als ondernemer. Hij dreef een auto- en garagebedrijf met de naam “ [bedrijf 1] ”. Gedurende het jaar 2012 was belanghebbende gehuwd met mevrouw [D] (hierna: de echtgenote). Volgens de Basisregistratie Personen (hierna: de BRP) heeft belanghebbende van 13 januari 2012 tot 18 juni 2015 in Spanje gewoond. Feitelijk woonde belanghebbende gedurende het gehele jaar 2012 in Nederland. Met ingang van 1 september 2012 is de echtgenote in het Handelsregister geregistreerd als ondernemer met een eenmanszaak genaamd “ [bedrijf 2] ”.
Aan belanghebbende is begin 2013 een migratieaangifte IB/PVV voor het jaar 2012 uitgereikt als gevolg van zijn uitschrijving uit de BRP. Op 5 april 2013 heeft belanghebbende een aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 voor binnenlandse belastingplichtigen ingediend naar een verzamelinkomen van € 2.428 negatief.
Nadat de Inspecteur belanghebbende mondeling en schriftelijk om de verstrekking van informatie heeft verzocht, heeft de Inspecteur op 12 mei 2015 aan belanghebbende een informatiebeschikking gegeven wegens het niet (volledig) verstrekken van gevraagde informatie.
Met dagtekening 9 juni 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende een aanmaning voor het indienen van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 gestuurd. Belanghebbende heeft op 9 september 2015 wederom een aangifte voor binnenlandse belastingplichtigen ingediend. Met dagtekening 23 september 2015 heeft de Inspecteur de aanslag en de boetebeschikking opgelegd. Volgens het biljet, houdende de aanslag, is het inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 30.000 en zijn verliezen uit voorgaande jaren verrekend ten bedrage van € 22.031. Over het resterende belastbare inkomen uit werk en woning van € 7.969 is, door heffingskortingen, geen IB/PVV verschuldigd, zodat het bedrag van de aanslag nihil bedraagt.
De Rechtbank heeft het beroep betreffende de aanslag niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang. Zij heeft voorts het beroep betreffende de verliesverrekeningsbeschikking gegrond verklaard, omdat de Inspecteur niet het bewijs heeft geleverd ter zake van het in de aanslag begrepen inkomen uit werk en woning. De Rechtbank heeft in dit verband geen termen aanwezig geacht voor omkering en verzwaring van de bewijslast. Ten slotte heeft de Rechtbank het beroep betreffende de verliesvaststellingsbeschikking ongegrond verklaard op de grond dat belanghebbende geen bewijs ter zake van dat verlies heeft geleverd. De boetebeschikking is overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur vernietigd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is het beroep betreffende de aanslag terecht niet-ontvankelijk verklaard?
2. Is het beroep betreffende de verliesverrekeningsbeschikking terecht gegrond verklaard en heeft de Rechtbank in dat verband terecht geen termen aanwezig geacht voor omkering van de bewijslast, niettegenstaande de onder 2.3 genoemde informatiebeschikking?
3. Is het beroep betreffende de verliesvaststellingsbeschikking terecht ongegrond verklaard?
Belanghebbende is van mening dat vraag 1 en 3 ontkennend beantwoord moeten worden en vraag 2 bevestigend beantwoord moet worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Beide partijen concluderen tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het tegen de verliesverrekeningsbeschikking ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de verliesverrekeningsbeschikking en tot vaststelling van het verlies voor het jaar 2012 op een bedrag van € 2.428.