Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5578, 16/00107
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5578, 16/00107
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 december 2017
- Datum publicatie
- 15 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:5578
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:110, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2111, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/00107
Inhoudsindicatie
Art. 3:3 Algemene wet bestuursrecht. Art. 113 Grondwet. Art. 1 Waterschapswet. Art. 3.4 Waterwet.
Het oppervlaktewater in een gebied is doorgaans brak en derhalve niet geschikt voor vee drenking en niet of nauwelijks geschikt voor beregening van gewassen. Een belangenorganisatie heeft onder haar leden en niet-leden een draagvlakpeiling uitgevoerd ten einde na te gaan of er bereidheid was voor de aanvoer van zoetwater en de instandhouding van de zoetwatervoorziening een heffing te betalen. De uitkomst van de draagvlakpeiling was voor de belangenorganisatie aanleiding om het Waterschap te verzoeken de zoetwatervoorziening in het gebied verder uit te werken en daarvoor een heffingssysteem, een beprijzingssysteem voor de aanvoer van zoetwater in de vorm een belastingverordening, te realiseren. De uitgangspunten voor verdere uitwerking zijn vastgelegd in een overeenkomst van d.d. 17 mei 2013 tussen het Waterschap en de belangenorganisatie. Het Waterschap heeft gehoor gegeven aan het verzoek van de belangenorganisatie en heeft een Retributieverordening zoetwatervoorziening vastgesteld.
Het Hof is van oordeel, dat het Waterschap de bevoegdheid tot het heffen van onderwerpelijke gebruiksretributie niet heeft gebruikt ter behartiging van zijn publiekrechtelijke taak, maar in het kader van een privaatrechtelijke dienstverlening ten behoeve van de (leden van de) belangenorganisatie en/of een specifieke groep gebruikers (landbouwers) in het gebied. Door aldus haar publiekrechtelijke bevoegdheid tot het heffen van de onderwerpelijke gebruiksretributie aan te wenden voor een privaatrechtelijke dienstverlening heeft het Waterschap haar bevoegdheid tot het heffen van de gebruiksretributie gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is gegeven. De Verordening komt in zoverre in strijd met het verbod op détournement de pouvoir, zoals vastgelegd in artikel 3:3 Awb. Het Hof laat de Verordening daarom jegens belanghebbende als onverbindend buiten toepassing.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00107
Uitspraak op het hoger beroep van
Waterschap Scheldestromen,
gevestigd te Middelburg,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 12 januari 2016, nummer BRE 15/1119, in het geding tussen
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te noemen aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is ingevolge de Retributieverordening Scheldestromen zoetwatervoorziening Tholen en Sint Philipsland voor het jaar 2014 een aanslag gebruiksretributie met dagtekening 31 december 2014 opgelegd van € 2.249,97, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de aanslag vernietigd, gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht tot een bedrag van € 45 vergoedt en de griffier van de Rechtbank opgedragen om aan belanghebbende het van hem teveel geheven griffierecht ten bedrage van € 286 te retourneren.
Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben partijen nadere stukken ingediend. Belanghebbende bij brief met dagtekening 1 oktober 2017 en de Heffingsambtenaar bij brief met dagtekening 2 oktober 2017. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 oktober 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn zoon de heer [de zoon] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heren [A] en [B] , beiden werkzaam bij [C] B.V. te [D] , als gemachtigden van de Heffingsambtenaar, tot bijstand vergezeld van de heer [E] , hoofd Financiën van het waterschap Scheldestromen, de heer [F] , hoofd Juridische Zaken van het waterschap Scheldestromen, de heer [G] , Opzichter Waterbeheer bij het waterschap Scheldestromen, de heer [H] , voorzitter van de onderafdeling Tholen en Sint Philipsland van de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie en de heer [J] , voorzitter van de Gebruikersraad zoetwatervoorziening, overlegorgaan voor het waterschap Scheldestromen en de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Het oppervlaktewater op Tholen en Sint Philipsland is doorgaans brak en derhalve niet geschikt voor veedrenking en niet of nauwelijks geschikt voor beregening van gewassen. Het waterschap Scheldestromen (hierna: het Waterschap) heeft in 2011 en 2012, bij wijze van proefproject, de watergangen in Tholen en Sint Philipsland actief met zoetwater, ingelaten uit het Volkerak-Zoommeer, doorgespoeld door middel van inlaten, gemalen en pompen (hierna aangeduid als zoetwatervoorziening). De zoetwatervoorziening is een faciliteit die er voor zorgt dat eigenaren van agrarische gronden kunnen beschikken over zoetwater ten behoeve van hun bedrijfsvoering.
De Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, afdeling Tholen (hierna: de ZLTO) heeft in 2013 onder haar leden en niet-leden een draagvlakpeiling uitgevoerd ten einde na te gaan of er bereidheid was voor de aanvoer van zoetwater en de instandhouding van de zoetwatervoorziening een heffing te betalen. Uit de draagvlakpeiling is naar voren gekomen dat van de 10.417 ha. betrokken agrarische gronden op Tholen en Sint Philipsland 173 ondernemers, welke 8.281 ha. (79,5%) vertegenwoordigen, voorstander zijn van een permanente zoetwatervoorziening. Het aantal tegenstanders bedroeg 21, welke ca. 1.081 ha. (10,4%) vertegenwoordigen en van een aantal ondernemers, welke ca. 1.055 ha. (10,1%) vertegenwoordigen, is geen reactie ontvangen. Belanghebbende is geen lid van de ZLTO en heeft niet deelgenomen aan de draagvlakpeiling.
De uitkomst van de draagvlakpeiling was voor de ZLTO aanleiding om het Waterschap te verzoeken de zoetwatervoorziening Tholen en Sint Philipsland verder uit te werken en daarvoor een heffingssysteem, een beprijzingssysteem voor de aanvoer van zoetwater in de vorm een belastingverordening, te realiseren. De uitgangspunten voor verdere uitwerking zijn vastgelegd in een overeenkomst van d.d. 17 mei 2013 tussen het Waterschap en de ZLTO (hierna: de Overeenkomst). De Overeenkomst behoort tot de stukken van het geding.
Het Waterschap heeft gehoor gegeven aan het verzoek van de ZLTO en heeft in de algemene vergadering van 12 december 2013 de Retributieverordening zoetwatervoorziening Tholen en Sint Philipsland (hierna: de Verordening) vastgesteld. De in de Verordening opgenomen uitgangspunten zijn afgestemd met de ZLTO. De Verordening is op 20 december 2013 in een regionaal dagblad bekend gemaakt en is vanaf 1 januari 2014 van kracht. De Verordening en de Toelichting bij de Verordening behoren tot de stukken van het geding.
Belanghebbende is eigenaar van 15 ongebouwde agrarische onroerende zaken in het gebied op de bij de Verordening behorende kaart van Tholen en Sint Philipsland. Ter zake daarvan is aan hem met dagtekening 31 december 2014 de in onderdeel 1.1 genoemde aanslag opgelegd. De berekening van de aanslag is niet in geschil.
Voor het daadwerkelijk onttrekken van water aan de zoetwatervoorziening, bijvoorbeeld voor beregening van gewassen, is het verplicht om hiervoor (tijdig) een vergunning aan te vragen bij het Waterschap. Voor het verstrekken van een dergelijke vergunning worden door het Waterschap geen leges geheven. Belanghebbende heeft in 2014 geen water onttrokken aan de zoetwatervoorziening.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of aan belanghebbende terecht een aanslag gebruiksretributie is opgelegd. Het geschil spitst zich daarbij toe op het antwoord op de vraag of de Verordening jegens belanghebbende verbindend is.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.