Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1827, 17/00456
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1827, 17/00456
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 april 2018
- Datum publicatie
- 18 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:1827
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:3562, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00456
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende zijn naast de aanslag forensenbelasting ook aanslagen onroerend-zaakbelasting eigenaar, rioolheffing en afvalstoffenheffing opgelegd. Er is geen sprake van schending van artikel 26 IVBPR of artikel 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM, omdat het gemaakte onderscheid tussen inwoners en niet-inwoners valt binnen de beoordelingsvrijheid van de formele en gemeentelijke wetgever. De samenloop van forensenbelasting met rioolheffing en afvalstoffenheffing is toegestaan.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00456
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 juni 2017, nummer BRE 16/5227 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna aan te duiden aanslag Forensenbelasting 2016.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag Forensenbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer] , opgelegd ter zake van de woning gelegen aan de [adres] 8 te [plaats] (hierna: de woning). De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 juli 2016 (verzonden op 21 juli 2016) de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 6 april 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, [A] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft in 2016 zijn hoofdverblijf in de gemeente Oisterwijk.
Belanghebbende is eigenaar van de woning in het jaar 2016. Aan hem zijn, naast de aanslag forensenbelasting, voor het jaar 2016 wat betreft de gemeentelijke heffingen ook aanslagen onroerende-zaakbelasting eigenaar, rioolheffing en afvalstoffenheffing opgelegd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag forensenbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd. Niet in geschil is dat belanghebbende op grond van de toepasselijke verordening forensenbelasting verschuldigd is. Wel is in geschil of sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4 Gronden
Ten aanzien van het geschil
De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
“2.5. Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Van die bevoegdheid heeft de raad van de gemeente Sluis gebruik gemaakt door een soortgelijke bepaling op te nemen in artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting 2016 (hierna: de Verordening).
Het onderscheid dat daarmee in de Verordening wordt gemaakt tussen inwoners en niet-inwoners, stemt overeen met het onderscheid dat op dit punt wordt gemaakt in artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet, een wet in formele zin. Gelet op het bepaalde in artikel 120 van de Grondwet kan dit onderscheid daarom niet worden getoetst aan het discriminatieverbod dat is neergelegd in artikel 1 van de Grondwet (vgl. HR 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:917, BNB 2013/263).
Wel kan het onderhavige onderscheid worden getoetst aan de discriminatieverboden die zijn opgenomen in artikel 26 van het IVBPR en in artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Aan de formele en gemeentelijke wetgever komt een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van gelijke gevallen en of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om (naar gesteld) gelijke gevallen in verschillende zin te regelen. Het oordeel van de wetgever dient op dit punt te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond is ontbloot.
Het bij de forensenbelasting door de formele en gemeentelijke wetgever gemaakte onderscheid tussen inwoners en niet-inwoners valt naar het oordeel van de rechtbank binnen de in 2.5 bedoelde ruime beoordelingsvrijheid, gelet op de omstandigheid dat de bijdrage die een gemeente op grond van de Financiële-verhoudingswet ontvangt uit het gemeentefonds, mede afhankelijk is – zie artikel 8, tabel B – van het aantal inwoners van die gemeente (vgl. HR 9 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5329, BNB 2002/17). Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt dus in zoverre.
Voor zover het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel niet zozeer gericht is tegen de forensenbelasting op zichzelf maar tegen het heffen van zowel forensenbelasting als de andere in 2.1 vermelde belastingen/heffingen, terwijl een inwoner in overigens dezelfde omstandigheden geen forensenbelasting betaalt, faalt het eveneens. De rechtbank wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5329, BNB 2002/17. Anders dan belanghebbende meent, neemt het feit dat in laatstgenoemd arrest werd geoordeeld over de samenloop van forensenbelasting en onroerende-zaakbelastingen niet weg dat de redenering van de Hoge Raad in die zaak ook van toepassing is in een geval als de onderhavige waarbij sprake is van samenloop van forensenbelasting en riool- en afvalstoffenheffing (vgl. Hof Den Haag 23 november 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5884, , rov. 6.1.2).
Verder wijst de rechtbank erop dat, anders dan belanghebbende mogelijk meent, de forensenbelasting geen bestemmingsbelasting is. De opbrengst van de forensenbelasting komt ten goede aan de algemene middelen van de gemeente. Een relatie tussen de (mate van) profijt dat de belastingplichtige van de gemeentelijke voorzieningen trekt en het bedrag van de door hem verschuldigde forensenbelasting behoeft niet te bestaan (vgl. HR 9 februari 2007, nr. 40643, ECLI:NL:HR:2007:AX0678, BNB 2007/165). De klachten van belanghebbende over de voorzieningen in de straat van zijn woning, kunnen daarom niet tot vernietiging of vermindering van de aanslag leiden.”
Gelet op het voorgaande heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft belanghebbende geen nieuwe feiten en geschilpunten aangevoerd. Het Hof acht de beslissing van de Rechtbank juist en op goede gronden genomen.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.