Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3562, BRE - 16 _ 5227
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3562, BRE - 16 _ 5227
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 14 juni 2017
- Datum publicatie
- 20 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:3562
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:1827, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 5227
Inhoudsindicatie
Art. 223 lid 1 Gemw, art. 1 GW, art. 120 GW, art. 26 IVBPR, art. 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM; forensenbelasting; gelijkheidsbeginsel
Aan belanghebbende zijn naast de aanslag forensenbelasting ook aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing opgelegd. Het onderscheid in de Verordening forensenbelasting tussen forensen en inwoners van een gemeente is gebaseerd op een wet in formele zin, waardoor toetsing aan art. 1 GW o.g.v. 120 GW niet mogelijk is. Er is geen sprake van schending van art. 26 IVBPR of art. 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM, omdat het gemaakte onderscheid valt binnen de beoordelingsvrijheid van de wetgever, nu de bijdrage uit het gemeentefonds mede afhankelijk is van het aantal inwoners van een gemeente. Het arrest van de Hoge Raad, BNB 2002/17, waarin de samenloop van forensenbelasting en onroerende-zaakbelastingen werd toegestaan, is ook van toepassing op onderhavige zaak. Omdat de forensenbelasting geen bestemmingsbelasting is, behoeft geen relatie te bestaan tussen de (mate van) profijt en het bedrag van de verschuldigde forensenbelasting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/5227
uitspraak van 14 juni 2017
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 21 juli 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag forensenbelasting 2016, [aanslagnummer] (hierna: de aanslag) ter zake van de woning gelegen aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2017 te Middelburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, [H.A.] .
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Feiten en geschil
Belanghebbende is eigenaar van de woning in het jaar 2016. Aan hem zijn, naast de aanslag forensenbelasting, voor het jaar 2016 wat betreft de gemeentelijke heffingen ook aanslagen onroerende-zaakbelasting eigenaar, rioolheffing en afvalstoffenheffing opgelegd.
In geschil is of de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Niet in geschil is dat belanghebbende op grond van de toepasselijke verordening forensenbelasting verschuldigd is. Wel is in geschil of sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat het onterecht is dat aan hem, naast de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing, ook nog de aanslag forensenbelasting is opgelegd, terwijl inwoners van de gemeente [X] (hierna: inwoners) enkel de eerstgenoemde heffingen hoeven te betalen. Daar komt bovendien bij dat belanghebbende minder gebruik maakt van de voorzieningen van de gemeente [X] dan inwoners. Belanghebbende voert verder aan dat de voorzieningen in de straat van zijn woning worden verwaarloosd door de gemeente.
Vooraf
Voordat het beroep op het gelijkheidsbeginsel juridisch wordt beoordeeld, merkt de rechtbank het volgende op.
De rechtbank kan zich vanuit het perspectief van belanghebbende voorstellen dat belanghebbende het als onrechtvaardig ervaart dat hij forensenbelasting dient te betalen terwijl hij daarnaast ook dezelfde belastingen/heffingen dient te betalen als een inwoner van de gemeente in overigens dezelfde omstandigheden, die (echter) geen forensenbelasting verschuldigd is. Dit perspectief is echter niet het enige perspectief dat relevant is.
Vanuit het perspectief van de in 2.5 vermelde regelgeving behoort belanghebbende tot de groep forensen. Indien een forens in de situatie van belanghebbende (die – naast de forensenbelasting – dezelfde gemeentelijke belastingen betaalt als een inwoner) zou worden vrijgesteld van de forensenbelasting, dan zou dat leiden tot een nieuw onderscheid (ongelijke behandeling), namelijk binnen de groep van forensen, met nieuwe afbakeningsvragen. Het wegnemen van ongelijke behandeling op een plaats zou in dat opzicht tot ongelijke behandeling op een andere plaats leiden.
Daarnaast is het perspectief van de gemeente relevant: voor de gemeente zijn een inwoner en een niet-inwoner in die zin geen gelijke gevallen dat de bijdrage uit het gemeentefonds voor de gemeente mede afhankelijk is van het aantal inwoners van die gemeente en dat de gemeente in zoverre voor een niet-inwoner dus niets ontvangt vanuit het gemeentefonds (zie 2.6).
Juridische beoordeling
Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Van die bevoegdheid heeft de raad van de gemeente [X] gebruik gemaakt door een soortgelijke bepaling op te nemen in artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting 2016 (hierna: de Verordening).
Het onderscheid dat daarmee in de Verordening wordt gemaakt tussen inwoners en niet-inwoners, stemt overeen met het onderscheid dat op dit punt wordt gemaakt in artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet, een wet in formele zin. Gelet op het bepaalde in artikel 120 van de Grondwet kan dit onderscheid daarom niet worden getoetst aan het discriminatieverbod dat is neergelegd in artikel 1 van de Grondwet (vgl. HR 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:917, BNB 2013/263).
Wel kan het onderhavige onderscheid worden getoetst aan de discriminatieverboden die zijn opgenomen in artikel 26 van het IVBPR en in artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Aan de formele en gemeentelijke wetgever komt een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van gelijke gevallen en of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om (naar gesteld) gelijke gevallen in verschillende zin te regelen. Het oordeel van de wetgever dient op dit punt te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond is ontbloot.
Het bij de forensenbelasting door de formele en gemeentelijke wetgever gemaakte onderscheid tussen inwoners en niet-inwoners valt naar het oordeel van de rechtbank binnen de in 2.5 bedoelde ruime beoordelingsvrijheid, gelet op de omstandigheid dat de bijdrage die een gemeente op grond van de Financiële-verhoudingswet ontvangt uit het gemeentefonds, mede afhankelijk is – zie artikel 8, tabel B – van het aantal inwoners van die gemeente (vgl. HR 9 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5329, BNB 2002/17). Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt dus in zoverre.
Voor zover het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel niet zozeer gericht is tegen de forensenbelasting op zichzelf maar tegen het heffen van zowel forensenbelasting als de andere in 2.1 vermelde belastingen/heffingen, terwijl een inwoner in overigens dezelfde omstandigheden geen forensenbelasting betaalt, faalt het eveneens. De rechtbank wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5329, BNB 2002/17. Anders dan belanghebbende meent, neemt het feit dat in laatstgenoemd arrest werd geoordeeld over de samenloop van forensenbelasting en onroerende-zaakbelastingen niet weg dat de redenering van de Hoge Raad in die zaak ook van toepassing is in een geval als de onderhavige waarbij sprake is van samenloop van forensenbelasting en riool- en afvalstoffenheffing (vgl. Hof Den Haag 23 november 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5884, , rov. 6.1.2).
Verder wijst de rechtbank erop dat, anders dan belanghebbende mogelijk meent, de forensenbelasting geen bestemmingsbelasting is. De opbrengst van de forensenbelasting komt ten goede aan de algemene middelen van de gemeente. Een relatie tussen de (mate van) profijt dat de belastingplichtige van de gemeentelijke voorzieningen trekt en het bedrag van de door hem verschuldigde forensenbelasting behoeft niet te bestaan (vgl. HR 9 februari 2007, nr. 40643, ECLI:NL:HR:2007:AX0678, BNB 2007/165). De klachten van belanghebbende over de voorzieningen in de straat van zijn woning, kunnen daarom niet tot vernietiging of vermindering van de aanslag leiden.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 14 juni 2017 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.