Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-05-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2196, 17/00517

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-05-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2196, 17/00517

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 mei 2018
Datum publicatie
17 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:2196
Formele relaties
Zaaknummer
17/00517
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67f, Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950 [Tekst geldig vanaf 01-08-2021] art. 6

Inhoudsindicatie

Artikel 67f van de Awr. Art. 6 EVRM.

Het Hof acht slechts voor een deel van de belasting die op aangifte had moeten worden voldaan opzet op de niet-betaling bewezen. De onderhavige boete heeft betrekking op het handelen of nalaten van belanghebbende ten tijde van het doen van de aangiften. Niet relevant is hetgeen belanghebbende heeft gedaan of nagelaten na het doen van de aangiften: het niet doen van een suppletieaangifte nadat de aangiften al zijn gedaan kan geen onderbouwing zijn van de boete.

Het Hof acht een boete van € 60.000 passend en geboden. Het Hof ziet geen aanleiding om een eerdere matiging van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn achterwege te laten. Een voortvarende behandeling van het hoger beroep kan de eerder geconstateerde spanning en frustratie vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de periode tussen de kennisgeving van 19 januari 2015 tot aan de uitspraak van de Rechtbank, niet wegnemen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00517

Uitspraak op het hoger beroep van

[A] B.V. (voorheen [B] B.V.) ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 30 juni 2017, nummer BRE 16/3879, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde boetebeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.1501 over de periode 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 174.152 (hierna: de naheffingsaanslag). Gelijktijdig zijn bij beschikking een vergrijpboete van € 130.614 opgelegd en een bedrag van € 17.149 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na tegen de boetebeschikking gemaakt bezwaar is deze bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar die ziet op de boetebeschikking vernietigd, de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 87.500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 990 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 501. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft haar zienswijze gegeven op het incidentele hoger beroep.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 februari 2018 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heren [C] en [D] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [E] , mevrouw [F] en de heer [G] .

1.6.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8

Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende maakt onderdeel uit van het [concern] . Belanghebbende is enig aandeelhouder van [de B.V.] (hierna: de B.V.). De bestuurders van belanghebbende besturen ook de B.V..

2.2.

Belanghebbende is eigenaar van twee golfbanen waarvan er één door de B.V. wordt geëxploiteerd. De andere golfbaan wordt door een andere dochtermaatschappij, [dochtermaatschappij] B.V., geëxploiteerd. Belanghebbende en de B.V. hebben een huurovereenkomst betreffende de verhuur van de golfbaan gesloten. Deze huurovereenkomst is ingegaan op 1 november 2008. Op 6 april 2011 heeft belanghebbende aan de B.V. een factuur uitgereikt in verband met de huur over de periode november 2008 tot en met april 2011.

2.3.

Bij een boekenonderzoek is geconstateerd dat belanghebbende memoriaalboekingen heeft gemaakt. Uit die memoriaalboekingen volgt dat van de volgens de grootboekadministratie verschuldigde omzetbelasting over de periode 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 een bedrag van € 174.152 niet is aangegeven en voldaan. De Inspecteur heeft met dagtekening 26 februari 2015 de naheffingsaanslag opgelegd. Gelijktijdig zijn bij beschikking een vergrijpboete van € 130.614 opgelegd en een bedrag van € 17.149 aan heffingsrente in rekening gebracht. In bezwaar heeft belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard zich niet te beroepen op de stelling dat nageheven is over de onjuiste periode.

2.4.

Aan de B.V. is met dagtekening 27 februari 2015 ambtshalve een teruggaaf omzetbelasting verleend van € 126.691 in verband met de huur van de golfbaan.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de boetebeschikking terecht is gegeven en, indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, of de opgelegde vergrijpboete passend en geboden is.

Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de vergrijpboete ten onrechte is opgelegd en subsidiair dat de opgelegde vergrijpboete niet passend en geboden is. De Inspecteur is de opvatting toegedaan dat de vergrijpboete terecht is opgelegd en een boete van € 130.614 passend en geboden is.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben ter zitting hun stellingen nader toegelicht.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, primair tot vernietiging van de boetebeschikking en subsidiair tot matiging van de opgelegde vergrijpboete. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep.

4 Gronden

5 Beslissing