Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3059, 16/03912 en 16/03913

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3059, 16/03912 en 16/03913

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 juli 2018
Datum publicatie
11 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:3059
Zaaknummer
16/03912 en 16/03913

Inhoudsindicatie

Onderzoek na verwijzing. Na verwijzing is in geschil of belanghebbende op 12 april 2001 in Nederland gevestigd was respectievelijk of zij op deze datum over een vaste inrichting in Nederland beschikte. Het Hof acht bij beantwoording van deze vraag zowel het Planzer-arrest als het Stoppelkamp-arrest van belang, aangezien belanghebbende weinig economische activiteiten verricht. Het Hof leidt uit voornoemde arresten af dat aanknopingspunten met betrekking tot de vestigingsplaats die rechtstreeks verband houden met de door de ondernemer uitgeoefende economische activiteit als eerste in aanmerking genomen moeten worden. Naar het oordeel van het Hof leveren de door de Inspecteur gestelde feiten en omstandigheden voldoende aanknopingspunten op met betrekking tot de factoren die rechtstreeks verband houden met de door de ondernemer uitgeoefende economische activiteit. De Inspecteur heeft, naar het oordeel van het Hof, door verwijzing naar voornoemde feiten en omstandigheden, aannemelijk gemaakt dat de zetel van de bedrijfsuitoefening van belanghebbende zich op 12 april 2001 in Nederland bevond. De enkele omstandigheid dat de vennoten op deze datum in het buitenland woonden is onvoldoende om te concluderen dat de zetel van de bedrijfsuitoefening zich op dat moment in het buitenland bevond. Het Hof veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming voorts tot vergoeding van immateriële schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 1.000.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03912 en 16/03913

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] V.O.F.,

gevestigd te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland te Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 12 juli 2012, nummers AWB 09/2018 en 09/2019, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag, beschikking heffingsrente en boetebeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .F01.150.6 ten bedrage van € 133.987 opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag). Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 21.737 (hierna: de beschikking heffingsrente) in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd tot een bedrag van € 133.987 (hierna: de boetebeschikking).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking. De Inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. Ambtshalve heeft hij de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 30.000, en de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen deze uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 297.

1.4.

De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep relevant, de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op het bezwaar vernietigd, de bezwaren tegen de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard, het bezwaar tegen de boetebeschikking gegrond verklaard, de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 24.000, de Inspecteur gelast aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de kosten van het bezwaar en in de kosten van het geding bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende.

1.5.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij Hof Arnhem-Leeuwarden. De griffier van Hof Arnhem-Leeuwarden heeft ter zake van dit hoger beroep van belanghebbende een griffierecht geheven van € 466.

1.6.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft, voor zover in de onderhavige procedure relevant, bij uitspraak van 31 maart 2015, kenmerken 12/00507 en 12/00508, ECLI:NL:GHARL:2015:2569 (hierna: de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden) de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard, het bezwaar tegen de boetebeschikking gegrond verklaard, de boetebeschikking vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de kosten van het bezwaar, het geding bij de Rechtbank en het geding bij Hof Arnhem-Leeuwarden en de Inspecteur gelast aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling bij de Rechtbank en Hof Arnhem-Leeuwarden betaalde griffierecht te vergoeden.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 25 november 2016, nr. 15/02183, ECLI:NL:HR:2016:2664 (hierna: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden vernietigd, het geding naar dit Hof (hierna: het Hof) verwezen ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het verwijzingsarrest, de Staatssecretaris van Financiën gelast aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht te vergoeden en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende.

1.8.

De Inspecteur en belanghebbende zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het verwijzingsarrest. De Inspecteur heeft bij brief met dagtekening 19 januari 2017 een conclusie ingezonden. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 17 februari 2017 een reactie op het verwijzingsarrest en de conclusie van de Inspecteur ingezonden.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2018. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende diens gemachtigden [A] en [B] , verbonden aan [C] te [plaats 2] , alsmede, namens de Inspecteur, [D] , [E] en [F] .

1.10.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.

1.11.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.12.

Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

2.1.

Voor de vaststaande feiten verwijst het Hof naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.20 van de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden en naar de feitelijke uitgangspunten zoals opgenomen in de onderdelen 2.1.1 tot en met 2.1.3 van het verwijzingsarrest, die als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.

In aanvulling hierop stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:

2.2.

Belanghebbende is opgericht op [datum 1] 1996 en in het register van de Kamer van Koophandel (hierna: de KvK) geregistreerd onder het handelsnummer [nummer 1] . In dit register zijn, volgtijdelijk, de volgende vestigingsadressen van belanghebbende geregistreerd:

Adres

[adres 1] 2 –A, [postcode 1] [plaats 1]

Datum ingang

[datum 1] -1996

Adres

[adres 2] 17-B, [postcode 2] [plaats 3]

Datum ingang

[datum 3] -1998

Adres

[adres 1] 2-A, [postcode 1] [plaats 1]

Datum ingang

[datum 4] -2001

Adres

[adres 3] 27, [postcode 3] [plaats 1]

Datum ingang

[datum 5] -2003

Adres

[adres 4] 56, [postcode 4] Arnhem

Datum ingang

[datum 6] -2011

2.3.

Uit het register van de KvK blijkt dat [G] (hierna: [G] ) met ingang van 18 februari 1998 tot en met 1 december 2001 volledig gevolmachtigd was om namens belanghebbende op te treden. Met betrekking tot [G] is het adres [adres 2] 17, [postcode 2] te [plaats 3] in het register van de KvK opgenomen. Dit betreft het adres van een bedrijfspand waarvan [G] de eigenaar is en dat gelegen is op een bedrijventerrein in [plaats 3] .

2.4.

[G] is een aangetrouwde oom van [H] (hierna: [H] ) en [H1] (hierna: [H1] ), de vennoten van belanghebbende (hierna samen: de vennoten). [G] was in de periode waarin hij namens belanghebbende als gevolmachtigde optrad werkzaam in de functie van transportleider.

2.5.

De Belastingdienst heeft aan belanghebbende het BTW-nummer [nummer 2] toegekend.

2.6.

In de akte van levering van [datum 7] 2001 (hierna: de akte van levering), waarbij belanghebbende een gedeelte van een bouwterrein (hierna: het bouwterrein) heeft geleverd aan [bedrijf 1] B.V., is opgenomen dat belanghebbende kantoor houdt aan [adres 2] 17-B, [postcode 2] te [plaats 3] . Voorts is, voor zover in hoger beroep relevant, in de akte van levering het handelsnummer [nummer 1] (zie onderdeel 2.2) opgenomen. De vennoten waren volgens de akte van levering op het moment van levering niet in Nederland woonachtig.

2.7.

Op het bouwterrein bevond zich een bouwkeet.

2.8.

Op 1 juni 1999 is [H] , verhuisd naar Duitsland. Met betrekking tot deze emigratie heeft [H] een door de Belastingdienst verstrekte ‘‘Opgaaf Informatie emigratie belanghebbende’’ (hierna: de opgaaf) ingevuld. Voor zover in hoger beroep relevant, heeft hij in de opgaaf verklaard dat hij ook na emigratie vennoot blijft van belanghebbende. [H] heeft in de opgaaf [adres 3] 27, [postcode 3] te [plaats 1] als adres van belanghebbende vermeld.

2.9.

Ter zake van de verkoop van een vrachtwagen met het kenteken [kenteken] en chassisnummer [nummer 3] (hierna: de vrachtwagen) aan [bedrijf 2] B.V. heeft belanghebbende een factuur met dagtekening 30 augustus 2001 (hierna: de factuur) opgesteld. Op de factuur zijn het adres [adres 1] 2-A, [postcode 1] [plaats 1] , de (Nederlandse) telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] , het (Nederlandse) faxnummer [faxnummer] , het bankrekeningnummer ING Regiobank [rekeningnummer] , het BTW-nummer [nummer 2] en het handelsnummer [nummer 1] opgenomen. Op de factuur is voorts een bedrag aan omzetbelasting ter hoogte van ƒ 9.310 (19% van de verkoopprijs van de vrachtwagen) vermeld.

2.10.

Belanghebbende heeft in de door haar ter zake van de tijdvakken in de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 ingediende aangiften omzetbelasting het BTW-nummer [nummer 2] vermeld.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil, na verwijzing, betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Was belanghebbende op 12 april 2001 – de datum waarop zij aan twee verschillende kopers delen van het bouwterrein heeft geleverd – in Nederland gevestigd respectievelijk beschikte zij op deze datum over een vaste inrichting in Nederland van waaruit de desbetreffende leveringen zijn verricht?

II. Bij ontkennende beantwoording van vraag I: Slaagt de stelling van de Inspecteur dat belanghebbende op één of meer facturen melding heeft gemaakt van omzetbelasting?

III. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van door haar geleden immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn na de verwijzing door de Hoge Raad?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat vragen I en II ontkennend en vraag III bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is primair van mening dat vraag I bevestigend moet worden beantwoord en subsidiair, voor het geval vraag I ontkennend beantwoord wordt, dat vraag II bevestigend moet worden beantwoord.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.4.

Zakelijk weergegeven hebben de gemachtigden van belanghebbende ter zitting het volgende verklaard:

 [G] is een aangetrouwde oom van de vennoten. [G] was op 12 april 2001 als transportleider werkzaam bij belanghebbende.

Met ingang van [datum 3] 1998 tot [datum 4] 2001 is in het register van de KvK het adres [adres 2] 17-B, [postcode 2] te [plaats 3] als vestigingsadres van belanghebbende opgenomen. Dit betreft een bedrijfspand dat eigendom is van [G] . Het desbetreffende adres is in het register van de KvK als vestigingsadres van belanghebbende opgenomen uitsluitend met het doel om op dit adres de voor belanghebbende respectievelijk de vennoten bestemde post te ontvangen.

-

Overleg met betrekking tot de bedrijfsvoering van belanghebbende vond uitsluitend telefonisch plaats. Beslissingen werden ook uitsluitend telefonisch genomen. De bouwkeet is niet met dit doel gebruikt.

-

Belanghebbende heeft geen vaste inrichting in Nederland. Voor zover belanghebbende al zou beschikken over een dergelijke vaste inrichting, dan was deze vaste inrichting niet betrokken bij de onderhavige leveringen.

-

Vanwege de lange duur van de onderhavige procedure kan belanghebbende aanspraak maken op vergoeding van de door haar geleden immateriële schade.

3.5.

Zakelijk weergegeven heeft de Inspecteur ter zitting het volgende verklaard:

-

Ik betwist bij gebrek aan wetenschap dat uitsluitend telefonisch overleg heeft plaatsgevonden met betrekking tot de bedrijfsvoering. Voorts betwist ik dat beslissingen uitsluitend telefonisch werden genomen.

-

Ik stel mij op het standpunt dat belanghebbende in de periode [datum 3] 1998 tot [datum 4] 2001 kantoor hield op het adres [adres 2] 17-B, [postcode 2] te [plaats 3] . Ik betwist dat dit adres uitsluitend gebruikt werd als postadres.

-

Mijns inziens kon de onderneming gevoerd worden vanuit de bouwkeet. Voor het voeren van een transportonderneming heb je niet meer nodig dan een ‘kantoorruimte’ en voertuigen. De vrachtwagen bevond zich eveneens op het bouwterrein.

3.6.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.224 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente en tot vernietiging van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de boetebeschikking en tot vernietiging van de boetebeschikking.

4 Gronden

5 Beslissing