Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:516, 15/00486, 15/00487 en 15/00488
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:516, 15/00486, 15/00487 en 15/00488
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 1 februari 2018
- Datum publicatie
- 6 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:516
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:701, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2267
- Zaaknummer
- 15/00486, 15/00487 en 15/00488
Inhoudsindicatie
Evenals de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de aanslagen en beschikkingen (mbt de IB/PVV 2007 tot en met 2009) bevoegdelijk zijn vastgesteld, dat de uitspraken op bezwaar bevoegdelijk zijn gedaan en dat de Inspecteur ter zittingen van de Rechtbank bevoegdelijk is vertegenwoordigd. Anders dan belanghebbende stelt is de behandeling van de zaak bij de Rechtbank wel openbaar geweest. Mbt de IB/PVV 2007 heeft de Rechtbank belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard omdat hij een belang had bij de niet geheel verminderde verzuimboete van € 22. Mbt de IB/PVV 2008 en 2009 is het Hof evenals de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan en dat de bewijslast daarom moet worden omgekeerd en verzwaard en dat belanghebbende belasting- en premieplichtig is in Nederland.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00486, 15/00487 en 15/00488
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 4 februari 2015, nummers AWB 14/2518, 14/2519 en 14/2520, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht,
hierna: de Inspecteur
betreffende na te noemen aanslagen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.000. Daarbij is € 5.263 als loonheffing in aanmerking genomen. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag van € 777 berekend. Tevens is bij beschikking aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 113.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.000. Daarbij is € 11.767 als loonheffing in aanmerking genomen. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag van € 16 berekend. Tevens is bij beschikking aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 226.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.999. Daarbij is € 24.360 als loonheffing in aanmerking genomen. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag van € 96 berekend. Tevens is bij beschikking aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 226.
De Inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2007, IB/PVV 2008, IB/PVV 2009 en de heffingsrentebeschikkingen gegrond verklaard en:
- de aanslag IB/PVV 2007 verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.447;
- de aanslag IB/PVV 2008 verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.766;
- de aanslag IB/PVV 2009 verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.737, en
- de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de verzuimboete voor 2007 verminderd tot € 22. Voor 2008 en 2009 heeft de Inspecteur de boetebeschikkingen gehandhaafd.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2007, na de uitspraak op bezwaar, ambtshalve verder verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.454. Hierover is belanghebbende geen IB/PVV verschuldigd.
Belanghebbende is van deze uitspraken bij afzonderlijke beroepschriften in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van de beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van driemaal € 45.
De Rechtbank heeft het beroep met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2007 bij uitspraak niet-ontvankelijk verklaard, en de beroepen tegen de aanslagen IB/PVV 2008 en IB/PVV 2009 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 juli 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , alsmede, namens de Inspecteur [M] , bijgestaan door [D] . Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een kopie hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 april 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] als gemachtigde van belanghebbende alsmede, namens de Inspecteur [E] , bijgestaan door [M] , [D] en [F] . Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een kopie hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende woont in [woonplaats] . Hij houdt alle aandelen in [G] B.V. (hierna: de BV) en is tevens directeur van de BV. De BV is gevestigd te [H] in Nederland. De BV heeft aan belanghebbende de volgende bedragen aan salaris uitbetaald:
- in 2007: € 18.447 waarop € 5.263 aan loonheffing is ingehouden;
- in 2008: € 39.999 waarop € 11.767 aan loonheffing is ingehouden;
- in 2009: € 69.999 waarop € 24.360 aan loonheffing is ingehouden.
De BV heeft op 14 september 2007 een overeenkomst voor onbepaalde duur gesloten met [J] N.V. te [K] , België (hierna: [J] NV) waarin is vastgelegd dat de BV vanaf 1 oktober 2007 tegen een minimale vergoeding van € 6.500 per maand als manager voor [J] NV zou gaan werken voor minimaal 200 dagen per jaar.
In de algemene vergadering van aandeelhouders (ava) van de BV, gehouden te [H] op 3 januari 2008 is besloten het brutosalaris voor belanghebbende voor 2007 vast te stellen op € 17.950 en het brutosalaris met ingang van 1 januari 2008 vast te stellen op € 3.333,33 per maand. In de ava van 22 december 2009 is besloten aan belanghebbende voor het jaar 2009 een (eenmalige) bonus uit te keren van € 30.000. In het verslag van beide ava’s staat dat de werkzaamheden voor tenminste 75% worden verricht in en vanuit België.
De Inspecteur heeft belanghebbende op of omstreeks 29 februari 2008 uitgenodigd om vóór 1 april 2008 aangifte IB/PVV over 2007 te doen. Belanghebbende heeft ook na daartoe te zijn aangemaand geen aangifte ingediend. Op 9 september 2009 heeft belanghebbende een kopie van het aangiftebiljet IB/PVV 2007 retour gezonden met de mededeling dat belanghebbende niet belastingplichtig was in Nederland.
De Inspecteur heeft met dagtekening 9 juni 2010 ambtshalve een aanslag IB/PVV 2007 opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, later gevolgd door een met dagtekening 12 juli 2013 opgestelde berekening van zijn belastbaar inkomen over 2007.
Bij brief van 17 december 2013 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende onder meer geschreven:
“In uw brief van 19 februari 2010 aan mijn collega mevrouw [L] schrijft u dat de functie van de heer [belanghebbende] directeur is en dat hij advies- en managementdiensten verricht voor de B.V. in België, Nederland, de EU en Azië. In uw daarop volgende brieven van 7 oktober 2010 en 20 december 2010 deelt u mee dat de heer [belanghebbende] wisselend in België en in Nederland heeft verricht en betitelt u de activiteiten van uw cliënt (in Nederland) als niet kwalificeerbaar. (…) Ondanks herhaald verzoek mijnerzijds heeft u nog geen antwoord gegeven op de vraag welke werkzaamheden waar en wanneer zijn verricht en gedurende welke perioden en tegen welke beloning.”
Na uitspraak op bezwaar van 8 maart 2014 en een ambtshalve verleende vermindering (gedagtekend 19 april 2014) is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 4.454, waarover belanghebbende geen IB/PVV verschuldigd is. De ingehouden loonheffing is geheel aan belanghebbende gerestitueerd. Bij de aanslag is een verzuimboete opgelegd van € 113 die bij de uitspraak op bezwaar is verlaagd tot € 22,-.
De Inspecteur heeft belanghebbende op of omstreeks 28 februari 2009 uitgenodigd aangifte IB/PVV over 2008 te doen. Op verzoek van belanghebbende is uitstel verleend tot 1 mei 2010. Belanghebbende heeft ook na daartoe te zijn aangemaand geen aangifte ingediend.
De Inspecteur heeft met dagtekening 9 juni 2011 ambtshalve een aanslag IB/PVV 2008 opgelegd. Bij uitspraak bezwaar van 8 maart 2014 is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 21.766. Bij de aanslag is een verzuimboete opgelegd van € 226 die na bezwaar is gehandhaafd.
De Inspecteur heeft belanghebbende op of omstreeks 27 februari 2010 uitgenodigd aangifte IB/PVV over 2009 te doen. Op verzoek van belanghebbende is uitstel verleend tot 1 mei 2011. Belanghebbende heeft ook na daartoe te zijn aangemaand geen aangifte ingediend.
De Inspecteur heeft met dagtekening 23 november 2011 ambtshalve een aanslag IB/PVV 2009 opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2014 is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 56.737. Bij de aanslag is een verzuimboete opgelegd van € 226 die na bezwaar is gehandhaafd.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2007 bij uitspraak niet-ontvankelijk verklaard, en de beroepen tegen de aanslagen IB/PVV 2008 en IB/PVV 2009 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft in hoofdzaak het antwoord op de vragen of de aanslagen en beschikkingen bevoegdelijk zijn vastgesteld en of de uitspraken op bezwaar bevoegdelijk zijn gedaan, of de Inspecteur ter zittingen van de Rechtbank en het Hof bevoegdelijk is vertegenwoordigd, of belanghebbende de vereiste aangiften heeft gedaan en of de bewijslast met betrekking tot de juistheid van de uitspraken op bezwaar dient te worden omgekeerd en verzwaard en of belanghebbende belasting- en premieplichtig is in Nederland.
Belanghebbende stelt – naar het Hof begrijpt – dat niet aannemelijk is geworden dat de aanslagen en beschikkingen en de uitspraken op bezwaar door daartoe bevoegde personen zijn vastgesteld en gedaan, dat evenmin aannemelijk is geworden dat de Inspecteur bij de zittingen van de Rechtbank en het Hof bevoegdelijk werd vertegenwoordigd, dat hij de vereiste aangiften heeft gedaan en dat hij in de in geschil zijnde jaren niet belasting- en premieplichtig is in Nederland omdat hij zijn werkzaamheden hoofdzakelijk in België heeft verricht en dat hij zijn in Nederland verrichte werkzaamheden om niet heeft verricht. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvattingen toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van de zittingen opgemaakte processen-verbaal.
Belanghebbende concludeert – zo begrijpt het Hof belanghebbende – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en van de aanslagen en beschikkingen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.