Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:701, AWB - 14 _ 2518
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:701, AWB - 14 _ 2518
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 februari 2015
- Datum publicatie
- 13 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:701
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:516, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 2518
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Heffing- en premieplicht. Grensoverschrijdende situatie.
Belanghebbende woont in Antwerpen en houdt alle aandelen in een in Nederland gevestigde BV. De BV heeft in de jaren 2007 tot en met 2009 salaris aan belanghebbende uitbetaald. Vaststaat dat belanghebbende zowel in Nederland als in België werkzaamheden heeft verricht. Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren geen aangiften IB/PVV ingediend, hetgeen op basis van artikel 27e van de AWR leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. De inspecteur kon op basis van nationale wetgeving en het Belastingverdrag tussen België en Nederland er in alle redelijkheid vanuit gaan dat de betalingen door de BV betrekking hadden op uitoefening van de dienstbetrekking voor de BV in Nederland. Dit temeer nu belanghebbende niets heeft aangedragen waaruit zou blijken waar de dienstbetrekking feitelijk is uitgeoefend. Dit rechtvaardigt eveneens de heffing van premies volksverzekeringen.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers AWB 14/2518, 14/2519, 14/2520
Uitspraak van 4 februari 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats België],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 8 maart 2014 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem over de jaren 2007, 2008 en 2009 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Poppel (België) en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het de aanslag IB/PVV over het jaar 2007 betreft;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding aan belanghebbende van € 1.500 voor immateriële schade.
2 Gronden
Belanghebbende woont in [woonplaats België]. Hij houdt alle aandelen in [A BV] (de BV) en is tevens directeur van de BV. De BV is gevestigd in Nederland. De BV heeft aan belanghebbende de volgende bedragen aan salaris uitbetaald:
in 2007: € 18.447 waarop € 5.263 aan loonheffing is ingehouden;
in 2008: € 39.999 waarop € 11.767 aan loonheffing is ingehouden;
in 2009: € 69.999 waarop € 24.360 aan loonheffing is ingehouden.
De BV heeft op 14 september 2007 een overeenkomst voor onbepaalde duur gesloten met [B NV]te [plaats X], België (hierna: [B NV]) waarin is vastgelegd dat de BV tegen vergoeding als manager voor [B NV] zou gaan werken voor minimaal 200 dagen per jaar.
In de algemene vergadering van aandeelhouders (ava) van de BV, gehouden te Utrecht op 3 januari 2008 is besloten het brutosalaris voor belanghebbende voor 2007 vast te stellen op € 17.950 en het brutosalaris met ingang van 1 januari 2008 vast te stellen op
€ 3.333,33 per maand. In de ava van 22 december 2009 is besloten aan belanghebbende voor het jaar 2009 een (eenmalige) bonus uit te keren van € 30.000. In het verslag van beide ava’s staat dat de werkzaamheden voor tenminste 75% worden verricht in België.
2007
De inspecteur heeft belanghebbende op of omstreeks 29 februari 2008 uitgenodigd om vóór 1 april 2008 aangifte IB/PVV over 2007 te doen. Belanghebbende heeft ook na daartoe te zijn aangemaand geen aangifte ingediend. Op 9 september 2009 heeft belanghebbende een kopie van het aangiftebiljet IB/PVV 2007 retour gezonden met de mededeling dat belanghebbende niet belastingplichtig was in Nederland.
De inspecteur heeft met dagtekening 9 juni 2010 een ambtshalve aanslag IB/PVV opgelegd. Na bezwaar en ambtshalve vermindering (gedagtekend 19 april 2014) is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 4.454, waarover belanghebbende geen inkomstenbelasting of premieheffing verschuldigd is. De ingehouden loonheffing is geheel aan belanghebbende gerestitueerd. Bij de aanslag is een verzuimboete opgelegd van
€ 113 die bij de ambtshalve vermindering is verlaagd tot € 22,-.
2008
De inspecteur heeft belanghebbende op of omstreeks 28 februari 2009 uitgenodigd aangifte IB/PVV over 2008 te doen. Op verzoek van belanghebbende is uitstel verleend tot 1 mei 2010. Belanghebbende heeft ook na daartoe te zijn aangemaand geen aangifte ingediend.
De inspecteur heeft met dagtekening 9 juni 2011 een ambtshalve aanslag IB/PVV opgelegd. Na bezwaar is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 21.766. Bij de aanslag is een verzuimboete opgelegd van € 226 die na bezwaar is gehandhaafd.
2009
De inspecteur heeft belanghebbende op of omstreeks 27 februari 2010 uitgenodigd aangifte IB/PVV over 2009 te doen. Op verzoek van belanghebbende is uitstel verleend tot 1 mei 2011. Belanghebbende heeft ook na daartoe te zijn aangemaand geen aangifte ingediend.
De inspecteur heeft met dagtekening 23 november 2011 een ambtshalve aanslag IB/PVV opgelegd. Na bezwaar is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 56.737. Bij de aanslag is een verzuimboete opgelegd van € 226 die na bezwaar is gehandhaafd.
In geschil is of belanghebbende belasting- en premieplichtig is in Nederland. Belanghebbende heeft gesteld dat hij niet belasting- en premieplichtig is in Nederland omdat hij zijn werkzaamheden hoofdzakelijk in België verricht en dat hij zijn in Nederland verrichte werkzaamheden om niet heeft verricht.
Formeel en vooraf
Nu de enveloppen van de beroepschriften ten aanzien van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2007 tot en met 2009 zijn voorzien van een poststempel met dagtekening 18 april 2014 en de beroepschriften op 22 april 2014 bij de rechtbank zijn binnengekomen, zijn de beroepschriften van belanghebbende ingevolge artikel 6:9, tweede lid van de Awb tijdig ingediend en is belanghebbende ontvankelijk in zijn beroepen.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur niet gemandateerd is. Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de door de inspecteur ter zitting overgelegde stukken voldoende aannemelijk dat dat wel het geval is.
Belanghebbende heeft gesteld dat de zitting openbaar moet zijn. Artikel 27c van de AWR bepaalt dat de zitting plaats heeft met gesloten deuren maar dat de rechtbank kan bepalen dat het onderzoek openbaar is, voor zover de belangen van partijen daardoor niet worden geschaad. De zitting is niet als openbare zitting afgekondigd. De rechtbank heeft geen indicatie dat er enige reden is om de zitting met gesloten deuren te houden. De rechtbank heeft belanghebbende ter zitting bevestigd dat aan eenieder die dat wenste, toegang tot de zitting zou worden verleend. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus voldoende aan het verzoek van belanghebbende tegemoetgekomen.
Aanslag IB/PVV 2007
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen de (ambtshalve verminderde) aanslag voor het jaar 2007, nu hij in Nederland over het jaar 2007 geen inkomstenbelasting of premieheffing verschuldigd is. De rechtbank zal het beroep tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2007 dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Aanslagen IB/PVV 2008 en 2009
De rechtbank stelt voorop dat, nu vaststaat dat belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte en dat hij de vereiste aangifte niet heeft gedaan, op belanghebbende de bewijslast rust dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn (artikel 27e AWR). Anders dan belanghebbende meent, geldt deze bewijsregel ook voor geschillen over de toepassing van belastingverdragen en sociale-zekerheidsverdragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dat bewijs niet geleverd. Hij heeft geen enkel bewijs bijgebracht over de aard van de werkzaamheden of de plaats waar die feitelijk werden verricht in 2008 en 2009.
De rechtbank dient dan nog te beoordelen of de inspecteur in redelijkheid kon komen tot de aanslagen zoals die, na bezwaar, zijn vastgesteld. De inspecteur is daarbij uitgegaan van het door de BV als salaris betaalde bedrag en heeft aftrek verleend voor de negatieve inkomsten uit eigen woning in België.
Belastingplicht
Vaststaat dat belanghebbende directeur was van de BV en dat de BV hem salaris heeft uitbetaald. Het is dan heel redelijk om aan te nemen dat belanghebbende werknemer was van de BV. Aannemelijk is dat belanghebbende in elk geval een deel van zijn werkzaamheden in Nederland verrichtte. Belanghebbende bestrijdt dat ook niet. Dat belanghebbende werkzaamheden in Nederland heeft verricht volgt eveneens uit de verslagen van de ava’s.
Nu de inspecteur er in alle redelijkheid vanuit mocht gaan dat belanghebbende zowel in Nederland als in België werkzaamheden verrichtte, geldt het volgende:
- Artikel 7.2, tweede lid, aanhef, onderdeel c van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB) bepaalt dat buitenlands belastingplichtigen in Nederland belastingplichtig zijn voor het belastbaar loon ter zake van het in Nederland verrichten of hebben verricht van arbeid. Lid 7 van dat artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat de gedeeltelijk buiten Nederland vervulde dienstbetrekking voor een inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt geacht geheel in Nederland te zijn vervuld. Nu de BV in Nederland is gevestigd, doet die situatie zich hier voor.
- Het bepaalde in genoemd lid 7 vindt geen toepassing voor zover het loon feitelijk is onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege een andere mogendheid wordt geheven. Niet aannemelijk is geworden dat daarvan sprake is geweest. Anders dan belanghebbende meent, is de heffing van gemeentelijke opcentiemen in België geen heffing naar het inkomen die door of vanwege een andere mogendheid wordt geheven (vgl. r.o. 3.3.4. van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:30).
- Het bepaalde in genoemd lid 7 vindt ook geen toepassing indien de dienstbetrekking nagenoeg geheel buiten Nederland is vervuld en het loon is onderworpen aan een belasting naar het inkomen van een andere mogendheid. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de dienstbetrekking van belanghebbende nagenoeg geheel buiten Nederland is vervuld.
- De slotzin van genoemd lid 7 bepaalt dat de buiten Nederland vervulde functie van bestuurder van een in Nederland gevestigd lichaam steeds wordt geacht in Nederland te zijn vervuld. Nu de BV is gevestigd in Nederland, is heffing over de als bestuurder genoten beloning dus terecht.
Het in 2.18. overwogene leidt tot het oordeel dat de inspecteur op basis van de Wet IB het inkomen uit dienstbetrekking van belanghebbende kon belasten.
Het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (hierna: het Verdrag) bevat twee bepalingen die van toepassing kunnen zijn.
Toegespitst op de situatie van belanghebbende bepaalt artikel 16 van het Verdrag dat beloningen die belanghebbende krijgt ter zake van de uitoefening van een opdracht of taak als bestuurder van de in Nederland gevestigde BV, in Nederland belast mogen worden. Dat rechtvaardigt de belastingheffing in Nederland over het van de BV ontvangen salaris.
Artikel 15 van het Verdrag bepaalt - kort gezegd en voor zover hier van belang - dat Nederland belasting mag heffen over beloningen die worden betaald ter zake van een dienstbetrekking die in Nederland wordt uitgeoefend en waarvan de beloning wordt betaald door een werkgever in Nederland. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de betalingen van de BV mede betrekking hebben op werkzaamheden niet in Nederland. Anders dan belanghebbende meent, rust op hem, als meest gerede partij, de bewijslast daarvoor. Nu niets is komen vast te staan over de feitelijke plaats waar de dienstbetrekking is uitgeoefend maar het salaris werd betaald door de in Nederland gevestigde BV, kon de inspecteur er in redelijkheid vanuit gaan dat de betalingen betrekking hadden op uitoefening van de dienstbetrekking voor de BV in Nederland. Hetgeen is neergelegd in de verslagen van de ava’s, noch de overeenkomst met [B NV] doen daaraan af. Aldus rechtvaardigt ook deze bepaling heffing in Nederland.
Premieplicht
Verzekerd voor de volksverzekeringen is degene die geen ingezetene is maar ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan loonbelasting is onderworpen (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b van de Algemene Ouderdomswet (AOW), artikel 13, eerste lid, onderdeel b van de Algemene nabestaanden wet (ANW) en artikel 5, eerste lid, onderdeel b van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Belanghebbende was aan loonbelasting onderworpen en was in de jaren 2008 en 2009 dus premieplichtig in Nederland.
Belanghebbende verrichtte zijn werkzaamheden als directeur van de BV waarvan hij tevens aandeelhouder was. Volgens de Nederlandse socialezekerheidswetgeving wordt hij aangemerkt als werknemer van de BV. Volgens de Belgische socialezekerheidswetgeving wordt hij aangemerkt als zelfstandige. Artikel 14quater, aanhef, onderdeel b, Verordening (EG) 1408/71 bepaalt dat belanghebbende dan voor zijn verrichte werkzaamheden binnen het bereik van zowel de Nederlandse als de Belgische sociale wetgeving valt (Vgl. het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 30 januari 1997, nr. C-340/94, De Jaeck, BNB 1997/308). Zoals in 2.20.2. is overwogen, kon de inspecteur er in redelijkheid vanuit gaan dat het door de BV betaalde salaris betrekking had op werkzaamheden in Nederland. Dit rechtvaardigt de heffing van premies daarover in Nederland.
Al hetgeen is overwogen in 2.17 tot en met 2.22 leidt tot de conclusie dat de inspecteur niet onredelijk heeft gehandeld bij de uiteindelijke vaststelling van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2008 en 2009.
Boeten
Het beroep wordt ook geacht te zijn gericht tegen de verzuimboeten. Vaststaat dat belanghebbende voor de jaren 2007 tot en met 2009 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Het opleggen van een verzuimboete is dan gerechtvaardigd. De rechtbank acht de boeten passend en geboden. De boete voor 2007 is aangekondigd in 2010 en die voor 2008 in 2011. In beide gevallen is, in tegenstelling tot de boete voor 2009, de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM overschreden. Gezien de geringe hoogte van de boeten zal de rechtbank volstaan met deze constatering.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover het is gericht tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2007 en voor het overige ongegrond is.
Immateriële schadevergoeding.
Het bezwaar voor 2007 is ingediend op 20 juli 2010. De uitspraken van bezwaar dateren van 8 maart 2014 en de beroepschriften van 22 april 2014. De rechtbank doet uitspraak op 4 februari 2015. De termijn van 24 maanden voor de bezwaar- en beroepsprocedure is dus overschreden met 31 maanden. De bezwaarschriften van alle jaren zijn aangehouden na verzoek van belanghebbende daartoe van 7 februari 2012, tot het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:30. De daardoor ontstane vertraging van 17 maanden is niet aan de inspecteur of de rechtbank toe te rekenen. Dan resteert een toerekenbare vertraging van 14 maanden die geheel is toe te rekenen aan de inspecteur. De rechtbank zal de inspecteur veroordelen tot vergoeding van daardoor ontstane immateriële schade van belanghebbende van € 1.500. Ook in de zaak over 2008 is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met drie maanden, welke volledig toerekenbaar is aan de inspecteur. In de zaak over 2009 is er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op de samenhang tussen de aanslagen IB/PVV over de jaren 2007 en 2008, gaat de rechtbank ervan uit dat de lange behandelingsduur eenmaal heeft geleid tot spanning en frustratie bij belanghebbende waarvoor een vergoeding op zijn plaats is. De rechtbank ziet hierin aanleiding voor de zaken met betrekking op de aanslagen IB/PVV over de jaren 2007 en 2008 tezamen eenmaal schadevergoeding ad € 1.500 toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn en voor het overige te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 4 februari 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.A. de Paepe, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.