Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3540, 18/00564

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3540, 18/00564

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 september 2019
Datum publicatie
21 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:3540
Formele relaties
Zaaknummer
18/00564

Inhoudsindicatie

Eigenwoningregeling. Vooruitbetaalde hypotheekrente over periode waarin woning niet langer als eigen woning kan worden gekwalificeerd wegens overlijden belastingplichtige. Het Hof acht, anders dan de rechtbank, het betalingsmoment niet beslissend voor het antwoord op de vraag of de rente aftrekbaar is. Rente in casu niet aftrekbaar.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00564

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 augustus 2018, nummer BRE 17/1242, in het geding tussen

de erven van [naam erflaatster] ,

hierna: belanghebbenden

en

de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan [naam erflaatster] (hierna: erflaatster) is over het jaar 2014 de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 2.427 (aanslagnummer [aanslagnummer] ; hierna: de aanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbenden zijn van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake daarvan heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het verzamelinkomen vastgesteld op een negatief bedrag van € 6.227, het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 6.227, de aanslag gehandhaafd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van € 1.500 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 46 aan hen vergoedt.

1.3.

De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2019 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , alsmede, namens belanghebbenden, hun gemachtigden, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , belastingadviseurs.

1.5.

Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door de Rechtbank vastgestelde, feiten.

“2.1. Aan erflaatster is op 9 maart 2012 een woning geleverd waarop een recht van eerste hypotheek en eerste pand is verleend ten behoeve van [hypotheekverlener] (hierna: [hypotheekverlener] ) in verband met een door hem verstrekte geldlening. De bijbehorende hypotheekakte van diezelfde datum vermeldt met betrekking tot de geldlening het volgende over de rente: “Vanaf heden is over de hoofdsom respectievelijk het restant daarvan een rente verschuldigd van vijf procent (5%) per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling (…).”

2.2.

Erflaatster is overleden op [datum overlijden] 2014.

2.3.

In de aangifte IB/PVV 2014 (hierna: de aangifte) is in de rubriek ‘Eigen woning’ als aftrekbare rente onder meer een bedrag van € 8.750 ter zake van de geldlening van [hypotheekverlener] (zie 2.1) aangegeven. Het aangegeven verlies uit werk en woning bedraagt € 6.227.

2.4.

Bij brief van 18 augustus 2016 heeft de inspecteur vragen gesteld met betrekking tot het in de aangifte vermelde bedrag aan aftrekbare rente van € 8.750. De gemachtigde van belanghebbenden heeft daarop gereageerd bij brief van 29 augustus 2016. In de bijlagen bij laatstgenoemde brief zijn onder meer een kopie van de in 2.1 genoemde hypotheekakte en een print van een overzicht van de bankrekening van erflaatster bij de ABN AMRO opgenomen. Op het overzicht van de bankrekening staat aan de linkerzijde “ [datum overlijden] ‘14” vermeld. Daarnaast staat onder meer een overboeking van € 8.750,04 aan [hypotheekverlener] vermeld, met als omschrijving “RENTE hypotheek voor 2014”. Onder deze post staat vermeld: “Rentedatum [datum overlijden] 2014”.

2.5.

Bij brief van 18 oktober 2016 heeft de inspecteur zijn voornemen tot correctie van de aangifte aangekondigd. Hij heeft daarin verklaard dat het bedrag van € 8.750 vooruitbetaalde rente betreft en dat deze vooruitbetaalde rente niet aftrekbaar is als eigenwoningrente. De aangegeven aftrekbare eigenwoningrente dient daarom naar zijn mening te worden gecorrigeerd met een bedrag van € 8.654 (361/365 dagen x € 8.750), waardoor het belastbare inkomen uit werk en woning op (positief) € 2.427 zal worden vastgesteld.

2.6.

Bij het opleggen van de aanslag is uitgegaan van het in 2.5 berekende belastbare inkomen uit werk en woning. Het bedrag aan IB/PVV, na toepassing van de heffingskortingen, is vastgesteld op nihil. Het aanslagbiljet vermeldt een bedrag aan voorheffing van € 1.011. In verband met eerder verleende voorlopige teruggave(n) en voorlopige aanslag(en) komt het te betalen bedrag op nihil uit.

2.7.

In de bezwaarfase heeft de gemachtigde van belanghebbenden bij brief van 23 januari 2017 een e-mail van [hypotheekverlener] van 20 januari 2017 overgelegd. [hypotheekverlener] verklaart desgevraagd in die e-mail aan de gemachtigde het volgende:

“[erflaatster] heeft mij gevraagd of ik het goed vond dat ze een jaar vooruit betaalde. Logies [naar de rechtbank begrijpt, is bedoeld: Logisch] dat ik daar geen bezwaar tegen had.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is de in 2.5 genoemde correctie van € 8.654.

Belanghebbenden zijn van mening dat het genoemde bedrag als eigenwoningrente aftrekbaar is. De Inspecteur is van mening dat het bedrag niet aftrekbaar is.

3.2.

De standpunten van partijen zijn opgenomen in de door hen ingediende gedingstukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep in eerste aanleg. Belanghebbenden concluderen tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing