Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3825, 12/00309bis
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3825, 12/00309bis
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2019
- Datum publicatie
- 28 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:3825
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2010:BM5166, Overig
- Zaaknummer
- 12/00309bis
Inhoudsindicatie
Vergoeding van immateriële schade. Geen verlenging van de redelijke termijn in geval de zaak door de rechter wordt teruggewezen naar het bestuursorgaan. Voor de fase van behandeling van het verzoek tot vergoeding van immateriële schade wordt een vergoeding toegekend aangezien die fase langer heeft geduurd dan één jaar en belanghebbende een afzonderlijk verzoek daarvoor heeft gedaan.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00309bis
Nadere uitspraak op het hoger beroep van
de erven van [belanghebbende] ,
gewoond hebbende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbenden,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 18 mei 2010, nummer AWB 08/5058, in het geding tussen
belanghebbenden,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de Ontvanger,
en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming),
betreffende het verzoek van belanghebbenden tot vergoeding van immateriële schade.
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister), in dezen vertegenwoordigd door de Raad voor de Rechtspraak, (hierna: de Raad) is op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding betrokken.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij uitspraak van het Hof van 1 februari 2013, kenmerk 12/00309, heeft het Hof bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn en de Minister aangemerkt als partij in die procedure.
De griffier heeft bij brief van 13 september 2017 de Raad in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over voormeld verzoek van belanghebbenden. Bij brief van 9 oktober 2017 heeft de Raad hierop gereageerd.
De Inspecteur is bij brief van 30 oktober 2017 in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek van belanghebbenden, alsmede op de brief van de Raad van 9 oktober 2017. Bij brief van 22 november 2017 heeft de Inspecteur een reactie ingezonden.
Belanghebbenden zijn bij brief van 28 november 2017 in de gelegenheid gesteld te reageren op de brief van de Raad van 9 oktober 2017 en op de brief van de Inspecteur van 22 november 2017. Namens belanghebbenden is door hun gemachtigde bij brief van 22 januari 2018 gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Het procesverloop van de in 1.1 vermelde uitspraak is als volgt:
De Ontvanger heeft op 2 april 2003 een beschikking aansprakelijkstelling gegeven waarbij [belanghebbende] aansprakelijk is gesteld voor onbetaald gebleven loon- en omzetbelasting alsmede voor invorderingsrente en –kosten.
[belanghebbende] (hierna ook aan te duiden als belanghebbende) heeft op 1 mei 2003 daartegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2003 heeft de Ontvanger de aansprakelijkstelling gehandhaafd.
Belanghebbende is op 20 augustus 2003 daartegen in beroep gekomen bij het gerechtshof Arnhem, destijds de eerste en enige feitelijke instantie. Het gerechtshof Arnhem heeft bij uitspraak van 13 maart 2008 die uitspraak op bezwaar vernietigd en de zaak teruggewezen naar de Ontvanger om belanghebbende opnieuw te horen en opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
Bij (de tweede) uitspraak op bezwaar van de Ontvanger van 26 september 2008 is het bedrag van de beschikking verminderd.
Belanghebbende heeft op 6 november 2008 tegen (de tweede) uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Hij heeft daarbij verzocht om een tegemoetkoming wegens het lange tijdsverloop tussen de aansprakelijkstelling en de uitspraak op bezwaar. De Rechtbank heeft het beroep bij haar uitspraak van 18 mei 2010 ongegrond verklaard. De door belanghebbende verzochte tegemoetkoming is niet toegekend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op 29 juni 2010 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem. Het gerechtshof Arnhem heeft bij uitspraak van 27 april 2011 (ECLI:NL:GHARN:2011:BQ4209) de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
De uitspraak van het gerechtshof Arnhem is op het beroep in cassatie van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2012 met kenmerk 11/02591, ECLI:NL:HR:LJN BW7714, vernietigd met verwijzing van het geding naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest. De Hoge Raad heeft in dat arrest onder meer geoordeeld:
“5. Schadevergoeding
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of, en zo ja in hoeverre het door belanghebbende in zijn beroepschrift gedane verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandelingstermijnen voor toewijzing in aanmerking komt.”
Na de uitspraak van het Hof van 1 februari 2013 waarbij het onderzoek is heropend in verband met het verzoek tot schadevergoeding, is [belanghebbende] in januari 2014 overleden.
3 Standpunten van partijen
Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat in dit geval plaats is voor toekenning van een vergoeding van immateriële schade van primair € 11.000 en subsidiair € 3.000, beide bedragen te vermeerderen met een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in verband met de behandeling van het onderhavige verzoek.
De Raad stelt zich primair op het standpunt dat het Hof thans geen beslissing op het verzoek meer kan nemen en subsidiair dat een vergoeding van € 2.000 kan worden toegekend, te voldoen door de Minister. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het verzoek van belanghebbenden moet worden afgewezen.