Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-11-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4215, 19/00004
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-11-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4215, 19/00004
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 november 2019
- Datum publicatie
- 23 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:4215
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2018:5698, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1327
- Zaaknummer
- 19/00004
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Diverse formele grieven over: (i) het openstellen van de elektronische weg, (ii) de ontvangst van stukken, (iii) het maken van bezwaar door de feitelijk parkeerder en (iv) de schending van de hoorplicht.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00004
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 13 november 2018, nummer SHE 18/168, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna vermelde aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Op 17 september 2017 is een naheffingsaanslag parkeerbelasting met bonnummer [nummer] opgelegd ter zake van het parkeren van een auto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) aan de Woenselse Markt te Eindhoven (hierna: de naheffingsaanslag). De naheffingsaanslag bestaat uit € 1,40 aan parkeerbelasting en € 60,00 aan kosten naheffing. Een duplicaat van de naheffingsaanslag, met nummer [nummer 3] , is met dagtekening 30 september 2017 toegezonden aan [bedrijf] Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Heffingsambtenaar heeft schriftelijk gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 augustus 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Heffingsambtenaar, [verweerder] .
Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 26 juni 2019, met nummer [nummer 1] , aangetekend naar het door de gemachtigde opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.
Hieruit volgt dat de uitnodiging op 3 juli 2019 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Op 17 september 2017 is de naheffingsaanslag opgelegd ter zake van het parkeren van de auto aan de Woenselse Markt te Eindhoven, omdat de parkeercontroleur heeft geconstateerd dat in de auto geen zichtbaar/leesbaar parkeerbewijs aanwezig was. Een duplicaat van de naheffingsaanslag, met nummer [nummer 3] , is met dagtekening 30 september 2017 ten name van [bedrijf] gesteld.
Op het duplicaat van de naheffingsaanslag wordt onder andere voor het maken van bezwaar verwezen naar www.eindhoven.nl/belastingen. Uit de informatie op deze website volgt dat een bezwaar digitaal, via een daartoe bestemd bezwaarformulier, of schriftelijk, per post, kan worden ingediend.
[gemachtigde] (hierna: de gemachtigde) heeft namens belanghebbende op 6 oktober 2017 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Daarbij is een schriftelijke machtiging met dagtekening 2 oktober 2017 overgelegd waarbij belanghebbende de gemachtigde volmacht verleent voor, kort gezegd, het voeren van procedures. Het bezwaar is niet ingediend via het onder 2.2 vermelde bezwaarformulier, maar via het ‘Contactformulier Belastingen’ van de gemeente Eindhoven. Dit ‘Contactformulier Belastingen’ is bestemd voor vragen of opmerkingen over de gemeentelijke belastingen. Bij het indienen van het bezwaar heeft de gemachtigde zijn postadres vermeld en tevens het volgende e-mailadres opgegeven: [e-mail address] . De tekst van het bezwaarschrift luidt – voor zover van belang – als volgt:
“(…) Ik treed op namens de heer [belanghebbende] te [woonplaats] en maak hierbij tijdig bezwaar tegen de naheffingsaanslag met bonnummer [nummer] , subjectnummer [nummer 2] . Vooralsnog bestrijdt belanghebbende dat er sprake is geweest van parkeren en dat hij evenmin gebruik heeft gemaakt van een fiscale parkeerplaats. Reeds hierom is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. Ook wordt verzocht om telefonisch te worden gehoord (…).”.
De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar, ondanks het feit dat het niet via de daartoe bestemde weg is ingediend, in behandeling genomen. Tot de stukken van het geding behoort een uitdraai van een e-mail. Op deze uitdraai staat – voor zover van belang – het volgende:
“From: [betrokkene]
Sent: Thu, 26 Oct 2017 13:28:52 +0000
To: ‘ [e-mail address] ’
Subject: machtiging Bezwaar naheffingsaanslag [nummer]
Attachments: machtiging [nummer 4] .docx
Geachte [gemachtigde] [gemachtigde],
Hierbij stuur ik u betreffende brief per email wegens het ontbreken van de adresgegevens in uw schrijven van 6 oktober 2017.”.
Tot de stukken van het geding behoort eveneens een afschrift van de brief van de Heffingsambtenaar waar – voor zover van belang – het volgende staat vermeld:
“ [e-mail address]
(…)
Behandeld door [betrokkene]
(…)
Ons kenmerk [nummer 4]
Dagtekening 26 oktober 2017
Betreft ontbreken volmacht
(…)
Met dagtekening 06 oktober 2017 wendde u zich tot ons als gemachtigde van [bedrijf] en heeft u een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag met aanslagbiljetnummer [nummer 3] .
Bezwaarschriften kunnen alleen worden ingediend door een bevoegde persoon. Als bevoegde persoon wordt aangemerkt degene op wiens naam de beschikking/aanslag is gesteld en degene die daarvoor is gemachtigd.
Ik verzoek u derhalve op grond van artikel 2:1, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht een machtiging te overleggen waaruit blijkt dat u namens [bedrijf] gemachtigd bent inzake het voeren van bezwaar en beroepsprocedures.
Wij ontvangen de machtiging (…) graag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 4 weken na verzending van deze brief.
Als de machtiging niet binnen de gestelde termijn van 4 weken is overgelegd zal ik het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren.
(…)”.
De gemachtigde heeft niet gereageerd op de onder 2.4 vermelde e-mail.
Bij aangetekende brief van 2 januari 2018, door de Heffingsambtenaar ontvangen op 3 januari 2018, heeft de gemachtigde een ingebrekestelling gestuurd.
Met dagtekening 10 januari 2018 heeft de Heffingsambtenaar uitspraak op het bezwaar gedaan. De Heffingsambtenaar verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar wegens het ontbreken van een volmacht. In de uitspraak op bezwaar staat tevens vermeld dat de Heffingsambtenaar, onder verwijzing naar artikel 7:3, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), afziet van een hoorgesprek, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I: Heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard?
II: Heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de Heffingsambtenaar zijn standpunt nader toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot – naar het Hof begrijpt – terugwijzing naar de Heffingsambtenaar om opnieuw uitspraak op het bezwaar te doen. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.