Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:635, 17/00474 tot en met 17/00478
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:635, 17/00474 tot en met 17/00478
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 februari 2019
- Datum publicatie
- 15 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:635
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:3233, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:356
- Zaaknummer
- 17/00474 tot en met 17/00478
Inhoudsindicatie
IB/PVV; OB; artikel 4 van de AWR; Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren ventwerkzaamheden verricht in Europa. Aan belanghebbende zijn (navorderings)aanslagen IB/PVV, een naheffingsaanslag OB en vergrijpboetes opgelegd.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van elke van de bestreden (navorderings)aanslag(en) IB/PVV voor de onderhavige jaren de premie volksverzekeringen vastgesteld op nihil. Bij de uitspraken op bezwaar betreffende de navorderingsaanslagen heeft de Inspecteur een herberekening gemaakt en alsnog premie volksverzekeringen voor elk van de onderhavige jaren geheven. Indien een gecombineerde aanslag voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen is vastgesteld, moet de beslissing ter zake van elk van deze afzonderlijke heffingen worden aangemerkt als een besluitonderdeel. Een dergelijke aanslag moet daarom in zoverre worden beschouwd als een meerledig besluit. Door zijn uitspraken op bezwaar tegen de onderhavige navorderingsaanslagen te baseren op interne compensatie tussen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verlaat de inspecteur de grondslag van het bezwaar in de zin van artikel 7:11, lid 2, Awb. Het vorenstaande geldt ingevolge artikel 8:69, lid 1, Awb ook voor de beslissing van de rechter op een (hoger)beroepschrift (vgl. HR 2 december 2011, nr. 10/03645, ECLI:NL:HR:2011:BU6490, BNB 2012/43). Het Hof acht interne compensatie van inkomstenbelasting met premie volksverzekeringen niet mogelijk, zodat reeds hierom het hoger beroep van belanghebbende slaagt.
Naar het oordeel van de Hof is aannemelijk dat belanghebbende in de onderhavige jaren in Nederland woonde. Bij het bepalen van de hoogte van het inkomen is de inspecteur uitgegaan van vermogensvergelijkingen. Het Hof acht op onderdelen de inkomenscorrecties niet aannemelijk. Over één jaar is aannemelijk dat belanghebbende ná daartoe te zijn uitgenodigd onjuist aangifte heeft gedaan en wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Het Hof acht de redelijke schatting van het belastbare inkomen te hoog en vermindert deze.
Het Hof verlaagt de navorderingsaanslagen verder met een verrekening van het IB-deel van de gecombineerde heffingskorting en met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting in verband met buitenlands inkomen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 17/00474 tot en met 17/00478
Uitspraak op de hoger beroepen van
[belanghebbende] , geboren [datum] , thans wonende te [plaats 2] ,
hierna: belanghebbende,
en de (voorwaardelijk) incidentele hoger beroepen van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 24 mei 2017, nummers BRE 15/8503 tot en met 15/8507, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende na te noemen (navorderings)aanslagen, naheffingsaanslag en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: BTW) voor de daarbij vermelde jaren opgelegd:
Aanslag |
Belastingmiddel |
Jaar |
Aanslagnummer |
Dagtekening |
Nr. Hof |
Nr. Rechtbank |
Navorderingsaanslag |
IB/PVV |
2009 |
[aanslagnummer 1] .H.97 |
30 december 2014 |
17/00474 |
15/8503 |
(Primitieve) Aanslag |
IB/PVV |
2010 |
[aanslagnummer 1] .H.06 |
30 juli 2015 |
17/00475 |
15/8504 |
(Primitieve) Aanslag |
IB/PVV |
2011 |
[aanslagnummer 1] .H.16 |
10 december 2014 |
17/00476 |
15/8505 |
Navorderingsaanslag |
IB/PVV |
2011 |
[aanslagnummer 1] .H.17 |
30 december 2014 |
17/00477 |
15/8506 |
Naheffingsaanslag |
BTW |
2009 |
[aanslagnummer 2] |
10 december 2014 |
17/00478 |
15/8507 |
Voormelde aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 heeft de Inspecteur bij kennisgeving van 7 oktober 2015 geconverteerd tot navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2010.
Bij voormelde (navorderings)aanslagen en naheffingsaanslag zijn aan belanghebbende
boetebeschikkingen gegeven en is hem bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht. De (navorderings)aanslagen en naheffingsaanslag melden onder meer de volgende bedragen:
Nr. Hof |
Jaar |
Soort |
Box 1-inkomen |
Box 3-inkomen |
Vergrijpboete |
Heffingsrente |
17/00474 |
2009 |
Navorderingsaanslag IB/PVV |
€ 57.692 |
€ 4.440 |
€ 9.667 |
€ 2.026 |
17/00475 |
2010 |
Navorderingsaanslag IB/PVV |
€ 46.240 |
€ 4.520 |
€ 6.685 |
€ 938 |
17/00476 |
2011 |
(Primitieve) Aanslag IB/PVV |
€ 100.000 |
€ 5.600 |
€ 25.684 |
€ 2.819 |
17/00477 |
2011 |
Navorderingsaanslag IB/PVV |
€ 198.792 |
€ 5.600 |
€ 38.528 |
€ 4.738 |
Nr. Hof |
Jaar |
Soort |
Nageheven belasting |
Vergrijpboete |
Heffingsrente |
17/00478 |
2009 |
Naheffingsaanslag BTW |
€ 6.386 |
€ 4.789 |
€ 906 |
Na tegen de onder 1.1 vermelde (navorderings)aanslagen en naheffingsaanslag en beschikkingen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraken van 24 november 2015 de naheffingsaanslag BTW 2009 en de beide daarbij gegeven beschikkingen gehandhaafd en het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2011 en de beide daarbij gegeven beschikkingen ongegrond verklaard. Verder heeft de Inspecteur bij uitspraken van 4 december 2015, 5 december 2015 respectievelijk 18 december 2015 de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009, 2010 respectievelijk 2011, mede in verband met het verlenen van aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, en beide bij elke navorderingsaanslag gegeven beschikkingen verminderd. De uitspraken op bezwaar van december 2015 vermelden onder meer de volgende bedragen:
Nr. Hof |
Jaar |
Soort |
Box 1-inkomen |
Box 3-inkomen |
Vergrijpboete |
Heffingsrente |
17/00474 |
2009 |
Navorderingsaanslag IB/PVV |
€ 43.079 |
€ 0 |
€ 7.938 |
€ 1.663 |
17/00475 |
2010 |
Navorderingsaanslag IB/PVV |
€ 14.868 |
€ 0 |
€ 1.532 |
€ 215 |
17/00477 |
2011 |
Navorderingsaanslag IB/PVV |
€ 168.443 |
€ 0 |
€ 27.687 |
€ 3.401 |
Belanghebbende is van voornoemde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft deze beroepen geregistreerd onder de in 1.1.1 vermelde nummers. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende, betreffende de (navorderings)aanslagen, eenmaal in de zaak met nummer 15/8503, een griffierecht geheven van € 45, en betreffende de naheffingsaanslag BTW 2009, een griffierecht van € 167. De Rechtbank heeft bij, in één geschrift vervatte, uitspraken de beroepen betreffende de navorderingsaanslagen gegrond verklaard, de betreffende uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente verminderd en de boetebeschikkingen vernietigd. Verder heeft de Rechtbank het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 2011 en de beschikking heffingsrente ongegrond en dat inzake de bij die aanslag gegeven boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar voor zover deze de boetebeschikking betreft vernietigd en de boete verminderd tot € 21.959. Voorts heeft de Rechtbank het beroep betreffende de naheffingsaanslag BTW 2009 ongegrond verklaard, de betreffende uitspraak op bezwaar voor zover deze de boetebeschikking betreft vernietigd en de boetebeschikking, ambtshalve, verminderd tot € 4.549 en vergoeding van immateriële schade, griffierecht en proceskosten gelast.
Bij de uitspraak heeft de Rechtbank de belastbare inkomens uit werk en woning bepaald op:
Nr. Hof |
Jaar |
Soort |
Box 1-inkomen |
17/00474 |
2009 |
Navorderingsaanslag IB/PVV |
€ 37.869 |
17/00475 |
2010 |
Navorderingsaanslag IB/PVV |
€ 9.658 |
17/00477 |
2011 |
Navorderingsaanslag IB/PVV |
€ 100.563 |
Tegen de uitspraken van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft deze hoger beroepen geregistreerd onder de in 1.1.1 vermelde nummers. Ter zake van deze hoger beroepen heeft de griffier van het Hof van belanghebbende, eenmaal in de zaak met nummer 17/00474, een griffierecht geheven van € 250.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Rechtbank. Belanghebbende heeft over de incidentele hoger beroepen zijn zienswijze ingebracht.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de hierna genoemde zitting, bij brief (met 14 bijlagen) van 15 maart 2018 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] , bijgestaan door zijn zoon [zoon gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 4] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. In dat verband heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan. De ingebrachte stukken van elke partij zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en de wederpartij heeft daarop zijn zienswijze gegeven.
Op grond van artikel 8:58 Awb heeft belanghebbende vóór de hierna genoemde nadere zitting, bij brief (met 4 bijlagen) van 4 juni 2018 en bij brief (met 1 bijlage) van 21 augustus 2018 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgehad op 6 september 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 4] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Bij aanvang van de nadere zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 28 maart 2018 was samengesteld uit mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, mr. J. Swinkels en mr. M. Harthoorn, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, mr. drs. T.A. Gladpootjes en mr. M. Harthoorn, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, lid 3, Awb, in de stand waarin zij zich bevond op 28 maart 2018. Partijen hebben daartegen geen bezwaar geuit.
Partijen hebben te dezer nadere zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft te dezer nadere zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van de drie pagina’s van bijlage 72 behorend bij het bij de Rechtbank ingebrachte verweerschrift.
Het Hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten.
Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is geboren op [datum] en heeft de Nederlandse nationaliteit.
In de Basisadministratie personen van de gemeente [plaats 2] is geregistreerd dat belanghebbende op 25 november 1999 is vertrokken naar Duitsland. Volgens opgaaf van de Stadt [plaats 3] , Duitsland, was belanghebbende in de periode 24 november 1999 tot en met 18 juni 2012, ‘mit Hauptwohnung’, op het adres [adres 8] te [plaats 3] ingeschreven. Met ingang van 19 juni 2012 is belanghebbende volgens de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven op het adres [adres 9] te [plaats 2] (hierna: [adres 9] ). Belanghebbende is sinds eind 2001 eigenaar van een perceel grond plaatselijk bekend als [adres 9] . Op het perceel bevindt zich een woonwagen. De woonwagen beschikt over een hal, een woonkamer met open keuken en drie slaapkamers (hierna: de woonwagen).
Belanghebbende heeft een meerderjarige zoon (hierna: de zoon) en dochter, beiden geboren [datum 7] 1989. Beide kinderen woonden in de onderhavige jaren zelfstandig. De moeder van de kinderen is [de moeder] , geboren [datum 8] 1968 (hierna: [de moeder] ). [de moeder] is na 25 november 1999 blijven wonen in de woonwagen aan de [adres 9] . Belanghebbende en [de moeder] zijn niet gehuwd en in de onderhavige jaren niet elkaars fiscale partner. Vanaf begin 2013 wonen belanghebbende en [de moeder] samen en zijn zij elkaars fiscale partners.
Belanghebbende heeft in de afgelopen jaren met zijn toercaravan door Europa gereisd en binnen Europa ventwerkzaamheden verricht bestaande uit de handel in pannen-, bestek- en messensets. Hij heeft met de ventwerkzaamheden inkomsten genoten. In verband met deze werkzaamheden heeft belanghebbende een ventvergunning voor Duitsland en België; voor Duitsland een Reisegewerbekarte en voor België een machtiging ambulante activiteiten als werkgever.
Belanghebbende heeft zich voor de ventwerkzaamheden uitgevoerd in Duitsland aangemeld bij de Duitse belastingautoriteiten. In verband met deze aanmelding heeft het Finanzamt te Kleve, Duitsland, belanghebbende een, zogenoemd, Umsatzsteuerheft en een belastingnummer voor de Duitse omzetbelasting, Umsatzsteuer, verstrekt. Verder heeft hij een identificatienummer voor de Duitse inkomstenbelasting, Einkommersteuer, gekregen.
Belanghebbende heeft sinds het jaar 2000 van de verdiensten met zijn Duitse ventwerkzaamheden aangiften voor de Duitse omzetbelasting gedaan. Met betrekking tot deze werkzaamheden en de gedane aangiften heeft de Duitse belastingdienst belanghebbende aangemerkt als kleine ondernemer en van hem geen Duitse omzetbelasting geheven. In dat verband heeft belanghebbende aan omzet de volgende bedragen voor de daarbij vermelde jaren aangegeven € 13.575 voor 2009, € 13.615 voor 2010 en € 15.915 voor 2011.
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren voor de Duitse inkomstenbelasting aangifte gedaan van het inkomen uit voornoemde ventwerkzaamheden naar een bedrag van € 7.553 voor 2009, van € 9.283 voor 2010 en van € 9.655 voor 2011 en naar aanleiding daarvan zijn aan hem voor deze jaren, voorlopige, aanslagen Einkommersteuer opgelegd.
Voor de jaren 2009 en 2011 bedroegen de aanslagen nihil en voor 2010 was te betalen € 188.
In de onderhavige jaren had belanghebbende in Duitsland een belastingadviseur die zijn aangiftebiljetten voor de Duitse belastingen invulde. De daaraan ten grondslag liggende bescheiden, het Duitse verkoopboek (het onder 2.4.1 genoemde Umsatzsteuerheft, hierna aangeduid als: het verkoopboekje) en de inkoopfacturen, heeft belanghebbende hiervoor aan zijn adviseur verstrekt en behoren tot de stukken. Tot de stukken behoren de ingediende aangiften voor de Duitse belastingen en de opgelegde aanslagen Duitse inkomstenbelasting.
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek heeft op 31 oktober en 1 november 2013 een doorzoeking plaatsgevonden op (onder meer) het adres [adres 9] (hierna: de doorzoeking). Hierbij zijn verschillende bescheiden en goederen, waaronder handelsgoederen (messen- en pannensets), sieraden, inkoopfacturen, auto’s, caravans, fietsen, kleding, schoenen, tassen en contant geld in beslag genomen.
De Inspecteur heeft op grond van informatie-uitwisselingen gegevens en informatie ontvangen met betrekking tot de bij de doorzoeking verzamelde goederen en bescheiden.
Vervolgens heeft de Inspecteur een onderzoek ingesteld naar de fiscale verplichtingen van belanghebbende. De resultaten daarvan zijn vastgelegd in het rapport van 9 april 2015 (hierna: het rapport). In het rapport is opgenomen dat de Inspecteur, op basis van hetgeen tijdens de doorzoeking is aangetroffen en de informatie die hij heeft ontvangen, concludeert dat de persoonlijke en economische belangen van belanghebbende in de onderhavige jaren binnen Nederland zijn gelegen en dat belanghebbende in Nederland woont. Verder is daarin vermeld dat de Inspecteur op basis van vermogensvergelijkingen tot de conclusie is gekomen dat belanghebbende meer inkomsten heeft genoten dan hij (in Duitsland) heeft aangegeven.
In het rapport zijn, onder meer, de volgende gegevens opgenomen en met betrekking tot deze gegevens zijn meerdere bescheiden als gedingstuk ingebracht:
Belanghebbende heeft een bankrekening bij de Rabobank en in de onderhavige jaren worden van deze Raborekening, onder meer, maandelijks afgeschreven een bedrag voor een
- onderhoudsabonnement voor de cv-ketel, locatie [adres 9] , en
- abonnement voor een mobiele telefoon van een in Nederland gevestigde telefoonaanbieder.
Belanghebbende heeft op zijn Raborekening, verspreid over elke van de onderhavige jaren, bedragen in contanten gestort; 18 keer in 2009 met een totaalbedrag van € 8.817, 19 keer in 2010 met een totaalbedrag van € 10.158 en 14 keer in 2011 met een totaalbedrag € 7.410.
Belanghebbende is in de jaren 2007 tot en met 2013 bij de zorgverzekeraar [de zorgverzekeraar] te [plaats 7] verzekerd voor de zorgverzekering. De verzekeringspolis van belanghebbende had geen buitenland dekking. Belanghebbende betaalde in de betreffende jaren voor twee personen de verschuldigde premies van zijn Rabobankrekening. Uit bij voornoemde zorgverzekeraar opgevraagde informatie blijkt dat belanghebbende in de onderhavige jaren meerdere bezoeken heeft gebracht aan diverse in Nederland gevestigde zorgverleners.
Belanghebbende heeft van zijn Rabobankrekening boetes, voor in Nederland begane snelheidsovertredingen, betaald aan het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB); 6 keer in 2009, 4 keer in 2010 en 3 keer in 2011. Van zijn Duitse bankrekening heeft hij, 1 keer in 2009 en 2 keer in 2010, soortgelijke boetes aan het CJIB betaald.
2.7.5.1. Bij de doorzoeking zijn meerdere voertuigen in beslaggenomen en over voertuigen aangetroffen op of rond voornoemd perceel [adres 9] is het volgende vastgelegd:
2.7.5.2. Van de aangetroffen personenauto van het merk en type [automerk 1] met Duits kenteken [kenteken 1] (hierna: [automerk 1] ) was de autosleutel in de woonwagen aanwezig en in de [automerk 1] is een aantal bescheiden van belanghebbende aangetroffen; waaronder de Duitse ventvergunning, het verkoopboekje, zijn jachtakte en zijn paspoort.
Bij een derdenonderzoek ingesteld bij het garagebedrijf [de garage] te [plaats 8] zijn enkele gegevens verstrekt; een verkoopfactuur van de [automerk 1] van 27 juli 2011, op naam van [de GmbH] te [plaats 9] , Duitsland (hierna: GmbH), met een factuurbedrag van € 56.610, waarbij geen omzetbelasting is berekend, en een kilometerstand van 30. Verder zijn drie werkplaatsfacturen verstrekt van een autobedrijf in [plaats 2] voor onderhoud, dat onder de garantie viel, verricht aan de [automerk 1] in oktober 2011. De facturen zijn gericht aan de GmbH, met vermelding van naam en mobiel telefoonnummer van belanghebbende. Een werkplaatsfactuur van 3 mei 2012 is op gelijke wijze opgemaakt.
In de [automerk 1] bevond zich een groene verzekeringskaart met de GmbH als polishouder.
2.7.5.3. In de [automerk 1] is van de aangetroffen caravan van het merk [merk 3] met een Duits kenteken [kenteken 2] (hierna: caravan 989) een verzekeringspolis voor 2010, met ingangsdatum van de verzekering 3 juni 2009, van [A] te [plaats 10] , Duitsland (hierna: Duitse autoverzekeraar), op naam van de zoon aangetroffen.
Betreffende de caravan 989 behoren verder tot de stukken een Duits kentekenbewijs, ten name van de zoon, met 3 juni 2009 als toelatingsdatum en een verklaring van 3 juni 2018 van de zoon, dat de caravan 989, die hij heeft gekocht en betaald, zijn eigendom is.
2.7.5.4. In de aangetroffen caravan van het merk [merk 3] met een Duits kenteken [kenteken 3] (hierna: caravan 439) is de aankoopnota van 10 januari 2011 van een handelsbedrijf in Duitsland aangetroffen. Blijkens deze nota bedraagt de koopprijs € 31.000. Na aftrek van een in 2010 gedane aanbetaling van € 4.000 en de inruil van een caravan van het merk [merk 4] voor € 15.000 is voor de aanschaf van de caravan 439 € 12.000 betaald. In de [automerk 1] zijn voor de caravan 439 aangetroffen een Duits kentekenbewijs van 11 januari 2011 op naam van belanghebbende. In caravan 439 is verder een verzekeringspolis voor 2011 bij de Duitse autoverzekeraar, ten name van belanghebbende en gericht aan zijn Duitse adres aangetroffen en de aanslag Duitse motorrijtuigenbelasting voor 2011.
2.7.5.5. In de caravan 439 is voor de personenauto [merk 5] met Duits kenteken [kenteken 5] (hierna: [merk 5] ) aangetroffen een op naam van belanghebbende gestelde verzekeringspolis voor 2012 van de Duitse autoverzekeraar, met eerste ingangsdatum van de verzekering 3 januari 2012 en eerste toelating van het Duitse kenteken 4 januari 2011. In de woonwagen is van de [merk 5] aangetroffen een inkoopverklaring van 19 maart 2013 van [H] B.V. te [plaats 11] ten bedrage van € 31.500 en belanghebbende als verkoper.
Belanghebbende is niet uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over de jaren 2009 en 2010, maar er zijn wel zogenoemde informatiebiljetten aan hem uitgereikt. De Inspecteur heeft belanghebbende voor het jaar 2011 uitgenodigd om aangifte IB/PVV te doen. Belanghebbende heeft de informatiebiljetten en het aangiftebiljet (digitaal) ingevuld geretourneerd. Belanghebbende heeft opgegeven in de onderhavige jaren buitenlands belastingplichtig te zijn, geen (binnenlands) belastbaar inkomen uit werk en woning te hebben genoten en, ter zake van de waarde van de woonwagen als overige onroerende zaken, wel belastbaar inkomen uit sparen en beleggen te hebben genoten.
Naar aanleiding van de informatiebiljetten voor 2009 en 2010 en de ingediende aangifte IB/PVV voor 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbende (primitieve) aanslagen IB/PVV opgelegd. De (primitieve) aanslag IB/PVV 2009 is opgelegd, overeenkomstig het betreffende informatiebiljet, naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.440 en een te betalen IB-bedrag van € 1.332. Deze aanslag staat onherroepelijk vast en is niet in geschil.
Bij de aanslagregeling van de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2009, 2010 en 2011 heeft de Inspecteur, overeenkomstig de ingezonden informatiebiljetten respectievelijk de ingediende aangifte, de opgegeven buitenlands belastingplicht en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen overgenomen en met betrekking tot het (binnenlands) belastbaar inkomen uit werk en woning correcties aangebracht, zoals onder 1.1.2 vermeld als box 1-inkomen.
In dat kader heeft de Inspecteur bij het opleggen van elke van de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2009, 2010 en 2011 de premie volksverzekeringen vastgesteld op nihil.
Bij de uitspraken op bezwaar betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009, 2010 en 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende aangemerkt als binnenlands belastingplichtige, de verschuldigde inkomstenbelasting verminderd en alsnog voor elk van de onderhavige jaren premie volksverzekeringen geheven.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen zijn in geschil de antwoorden op de volgende vragen:
I Is de (fiscale) woonplaats van belanghebbende gelegen in Nederland?
II Is belanghebbende binnenlands belastingplichtig?
III Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2009 en 2010 terecht en tot de juiste bedragen (aan belastbaar inkomen uit werk en woning) vastgesteld?
IV Is de naheffingsaanslag BTW voor het jaar 2009 tot het juiste bedrag opgelegd?
V Dient voor het jaar 2011 de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende de vereiste aangifte IB/PVV voor dat jaar niet heeft gedaan?
VI Zijn de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor het jaar 2011 terecht en tot de juiste bedragen (aan belastbaar inkomen uit werk en woning) vastgesteld?
VII Zijn de vergrijpboetes terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
VIII Heeft belanghebbende recht op een integrale proceskostenvergoeding?
Belanghebbende beantwoordt de vragen I tot en met VII ontkennend en vraag VIII bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen partijen hieraan ter beide zittingen hebben toegevoegd, wordt verwezen naar de daarvan opgemaakte processen-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van de incidentele hoger beroepen van de Inspecteur, gegrondverklaring van zijn hoger beroepen, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV 2011 tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.600, een dienovereenkomstige vermindering van de betreffende beschikking heffingsrente en vernietiging van de bij de aanslag IB/PVV 2011 gegeven boetebeschikking, vernietiging van alle drie de navorderingsaanslagen IB/PVV en van de naheffingsaanslag BTW 2009 en de daarbij gegeven beschikkingen dan wel vermindering daarvan tot nihil en vergoeding van de werkelijke proceskosten.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen van belanghebbende en gegrondverklaring van zijn incidentele hoger beroepen, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de boetebeschikking gegeven bij de aanslag IB/PVV 2011 en bij de naheffingsaanslag BTW 2009 en ongegrondverklaring van de tegen beide boetebeschikkingen ingestelde beroepen en vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank voor wat betreft de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009, 2010 en 2011, en de daarop betrekking hebbende beschikkingen heffingsrente, gegrondverklaring van die beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar betreffende die navorderingsaanslagen en vaststelling van, naar het Hof begrijpt, de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.419, de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.208 en de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 162.063 en voor het overige dienen de uitspraken van de Rechtbank te worden bevestigd.