Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-04-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1411, 19/00602 tot en met 19/00604
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-04-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1411, 19/00602 tot en met 19/00604
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 23 april 2020
- Datum publicatie
- 28 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:1411
- Zaaknummer
- 19/00602 tot en met 19/00604
Inhoudsindicatie
Hoogte kostenvergoeding bezwaarfase en dwangsom. Het hof oordeelt, onder verwijzing naar arresten van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2013:BZ6822 en ECLI:NL:HR:2015:19, dat ook tegen op één aanslagbiljet vermelde WOZ-beschikkingen van onroerende zaken gelegen binnen twee verschillende gemeenten moet worden uitgegaan van één bezwaar. De kostenvergoeding voor de bezwaarfase moet daarom worden toegekend voor één zaak. Het hof verwijst ook naar zijn uitspraak van 21 november 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4296. In dit geval is voor een factor 1,5 wegens zwaarte van de zaak geen aanleiding. Overweging 4.6.4.5 in de uitspraak van het hof van 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638 biedt ruimte voor afwijking van factor 1,5.
De rechtbank heeft terecht de heffingsambtenaar tot een dwangsom veroordeeld. Verzending van de brief waarbij de uitspraak op bezwaar is verdaagd is niet aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00602 tot en met 19/00604
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant,
hierna: de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 oktober 2019, nummer BRE 19/639 tot en met 19/641 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZ‑beschikking) en daarbij de waarde van:
- -
-
[adres 1] te [woonplaats] ,
- -
-
[adres 2] te [plaats] , en
- -
-
[adres 3] te [plaats] ,
(hierna: de onroerende zaken) vastgesteld. Tevens zijn de aanslagen onroerendezaakbelastingen (hierna: ozb) voor het jaar 2018 bekendgemaakt.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard ten aanzien van de dwangsom en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.
2 Feiten
Bij beschikkingen van 28 februari 2018 is op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaken, per waardepeildatum 1 januari 2017 voor het kalenderjaar 2018, vastgesteld.
Tegelijkertijd met de beschikkingen zijn aan belanghebbende aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2018 (hierna: de aanslagen) opgelegd. De beschikkingen en de aanslagen zijn op één aanslagbiljet vermeld.
Belanghebbende heeft op 27 februari 2018 bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de aanslagen. Op 19 december 2018 heeft telefonisch een hoorgesprek plaatsgevonden.
Bij brief van 2 januari 2019 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld in de zin van artikel 4:17, lid 3, Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), waarin zij de heffingsambtenaar heeft verzocht op korte termijn uitspraak op bezwaar te doen.
De heffingsambtenaar heeft de ingebrekestelling op 18 januari 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat bij brief van 21 december 2018 de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar op grond van artikel 7:10, lid 3, Awb met zes weken was verlengd.
Bij uitspraak op bezwaar van 1 februari 2019 heeft de heffingsambtenaar de waarde van [adres 2] te [plaats] gehandhaafd en de waarde van [adres 3] te [plaats] en [adres 1] te [woonplaats] verminderd.
De aanslagen zijn voor zover van toepassing dienovereenkomstig verminderd.
Tevens heeft de heffingsambtenaar bij de uitspraak op bezwaar een kostenvergoeding toegekend van € 508. Deze vergoeding is als volgt opgebouwd:
- Indienen bezwaarschrift: 1 punt x € 254 = € 254
- Hoorgesprek: 1 punt x € 254 = € 254
Totale vergoeding: € 508.
Belanghebbende heeft beroep bij de rechtbank ingesteld tegen de kostenvergoeding voor de bezwaarfase en tegen de (impliciete) weigering van de heffingsambtenaar tot het toekennen van een dwangsom. De rechtbank heeft het beroep over de dwangsom gegrond verklaard, een dwangsom van € 357 toegekend, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de heffingsambtenaar veroordeeld tot een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase van € 640 en teruggave van het griffierecht gelast.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1) Is de kostenvergoeding voor de bezwaarfase tot het juiste bedrag vastgesteld?
2) Heeft belanghebbende recht op een dwangsom?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissingen inzake de dwangsom, het griffierecht en de proceskosten voor de beroepsfase, vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de kostenvergoeding voor de bezwaarfase, toekenning van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase berekend voor twee zaken (2 zaken x 2 punten x tarief per punt), subsidiair een kostenvergoeding voor de bezwaarfase berekend voor één zaak maar met een factor 1,5 wegens het gewicht van de zaak. De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover het betreft de toekenning van een dwangsom en bevestiging van de uitspraak voor het overige.