Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2072, 19/00359 en 19/00360

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2072, 19/00359 en 19/00360

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 juli 2020
Datum publicatie
13 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:2072
Formele relaties
Zaaknummer
19/00359 en 19/00360

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft in het kader van de navordering IB/PVV over de jaren 2004 tot en met 2008 een informatiebeschikking gegeven. Deze informatiebeschikking is na daartegen gemaakt bezwaar ingetrokken. Vervolgens heeft de inspecteur in het kader van de nog op te leggen navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2005 tot en met 2013 en in het kader van de reeds opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2011 wederom informatiebeschikkingen gegeven. Het hof oordeelt dat de inspecteur opnieuw een informatiebeschikking mag geven voor de jaren 2005 tot en met 2008 nadat een eerdere informatiebeschikking voor dezelfde jaren en middelen is ingetrokken. Ook mocht de inspecteur zowel de informatiebeschikking in het kader van de nog op te leggen navorderingsaanslag IB/PVV 2011 als de reeds opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2011 geven. Dat belanghebbende niet (meer) over de door de inspecteur gevraagde stukken beschikt, maakt niet dat de informatiebeschikkingen moeten worden vernietigd. Geen sprake van schending zorgvuldigheidsbeginsel.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 19/00359 en 19/00360

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 juni 2019, nummers BRE 17/7976 en BRE 17/7977, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven in verband met nog op te leggen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2005 tot en met 2013.

1.2.

Daarnaast heeft de inspecteur aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR gegeven in verband met de uitspraken op bezwaar tegen reeds opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) over het jaar 2011.

1.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.4.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar tegen de in 1.1 vermelde informatiebeschikking niet-ontvankelijk verklaard voor de jaren 2009, 2010, 2012 en 2013 en voor de overige jaren ongegrond verklaard.

1.5.

Daarnaast heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de in 1.2 vermelde informatiebeschikking ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep (deels) gegrond verklaard.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.9.

De zitting heeft met behulp van digitale hulpmiddelen plaatsgevonden op 12 juni 2020. Aan deze zitting hebben deelgenomen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.10.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende met betrekking tot de IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2013.

2.2.

Gedurende dat onderzoek is de inspecteur op de hoogte geraakt van een door belanghebbende in Liechtenstein aangehouden bankrekening (hierna ook: de bankrekening).

2.3.

Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2005 tot en met 2013 geen saldi van de bankrekening opgenomen.

2.4.

De inspecteur heeft aan belanghebbende bij brief met dagtekening 10 november 2016 vragen gesteld met betrekking tot de bankrekening. Voor zover van belang, is in die brief het volgende opgenomen:

“Geachte heer [A] ,

Per brief van 20 november 2014 heb ik bij uw cliënt, [belanghebbende] een boekenonderzoek

aangekondigd. In de aankondiging heb ik als doel van het onderzoek de beoordeling van de

aanvaardbaarheid van de ingediende aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2009 tot en met 2013 vermeld.

Nu heb ik recentelijk nieuwe informatie ontvangen, waaruit blijkt dat [belanghebbende] de beschikking heeft over een bankrekening in Liechtenstein. Met name blijkt dit uit een schrijven van de Valartisbank aan [belanghebbende] , waarin staat dat de Nederlandse CLO via de Liechtensteinse overheid informatie vraagt over de rekening [rekeningnummer] , (zie bijlage ) en uit correspondentie van [belanghebbende] met de steuerverwaltung Furstentum Liechtenstein en Oehri Treuhand - und verwaltungsbüro, inzake dit verzoek van de Nederlandse CLO.

In verband met de belastingheffing van [belanghebbende] over 2012 en volgende jaren verzoek ik [belanghebbende] inzake deze buitenlandse bankrekening de volgende informatie te verstrekken:

1) Graag ontvang ik de openingsbescheiden van deze bankrekening;

2) Tevens ontvang ik graag alle bankafschriften van moment van oprichting tot heden, danwel tot het moment van opheffen van deze rekening;

3) Indien de rekening opgeheven is, ontvang ik graag de bescheiden hieromtrent;

4) Indien [belanghebbende] nog andere buitenlandse bankrekeningen heeft zou ik ook hiervan graag de openingsbescheiden en de bankafschriften ontvangen.”

2.5.

De inspecteur heeft aan belanghebbende bij brief met dagtekening 29 november 2016 een rappelbrief gestuurd met betrekking tot de in 2.4. genoemde vragenbrief. De inspecteur heeft in de rappelbrief de in de brief van 10 november 2016 opgenomen vragen herhaald.

2.6.

Belanghebbende heeft de vragen van de inspecteur uit de brieven van 10 november en 29 november 2016 niet beantwoord.

2.7.

De inspecteur heeft belanghebbende vervolgens bij brief met dagtekening 23 december 2016 een informatiebeschikking gegeven zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR (hierna: de informatiebeschikking van 23 december 2016). Voor zover van belang, is in die brief het volgende opgenomen:

“Geachte heer [A] ,

Op 20 november 2014 ben ik bij uw cliënt, [belanghebbende] , een boekenonderzoek inkomstenbelasting 2009 tot en met 2013 gestart. Gedurende dit onderzoek ben ik op de hoogte geraakt van het feit dat uw cliënt beschikt over een buitenlandse bankrekening. In het kader van de navorderingen over de jaren 2004 tot en met 2008 geef ik deze informatiebeschikking af.

Ik heb u in een tweetal brieven (gedateerd 10 november 2016 en 29 november 2016) gevraagd om het volgende:

- De openingsbescheiden van de bankrekening met nummer [rekeningnummer] .

- Alle bankafschriften van moment van oprichting tot heden, dan wel tot het moment van opheffing van deze bankrekening.

- Indien de rekening opgeheven is, de bescheiden hieromtrent.

- Indien [belanghebbende] nog andere buitenlandse bankrekeningen heeft, de openingsbescheiden en de bankafschriften hieromtrent.”

2.8.

Belanghebbende heeft bij email met dagtekening 1 februari 2017 bezwaar gemaakt tegen de in 2.7 genoemde informatiebeschikking. Bij brief met dagtekening 15 maart 2017 heeft belanghebbende daarbij onder meer aangevoerd dat in de informatiebeschikking gesteld wordt dat hij geweigerd heeft informatie te verstrekken over 2004 tot en met 2008, maar dat hem over die jaren nooit vragen zijn gesteld.

2.9.

Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 20 maart 2017 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de informatiebeschikking van 23 december 2016 ingetrokken. Voor zover van belang, is in de uitspraak op bezwaar het volgende opgenomen:

“In de vragen onder punt 1 en punt 2 wordt uitdrukkelijk gevraagd naar de openingsbescheiden en alle bankafschriften van het moment van oprichting tot heden. Hieruit blijkt dat uitdrukkelijk gevraagd wordt naar alle op deze bankrekening betrekking hebbende bescheiden. Bij de Belastingdienst is niet bekend wanneer deze bankrekening is geopend. Ten aanzien van buitenlandse vermogensbestanddelen is eventueel de verlengde navorderingstermijn van art 16 lid 4 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (verder AWR) van toepassing. Hierdoor is in de informatiebeschikking expliciet aangegeven dat deze wordt afgegeven voor de jaren 2004 tot en met 2008.

Door de gebruikte tijdvakken én omschrijvingen zowel in de brieven van 11 en 29 november 2016 alsmede in de infobeschikking van 23 december 2016 is bij belanghebbende onduidelijkheid ontstaan over de formele en materiële aspecten omtrent de gevraagde informatie.

Weliswaar heeft de inspecteur in zijn brieven van 10 en 29 november 2016 gevraagd “om de openingsbescheiden en alle bankafschriften tot op heden" maar hij had voor de volledigheid moeten verwijzen naar artikel 16 lid 4 AWR én, gelet op de 12-jaarstermijn, het jaar 2004 moeten vermelden. Dus de informatiebeschikking is formeel niet geheel juist en materieel niet volledig.

Beslissing op uw bezwaar

Ik kom tegemoet aan uw bezwaar en trek de informatiebeschikking van 23 december 2016 in.

(…)

In de brieven van 10 en 29 november 2016 heeft de inspecteur informatie gevraagd welke tot op heden niet is verstrekt De inspecteur heeft terecht een informatiebeschikking afgegeven maar, zoals hiervoor aangegeven bevatte deze formele en materiële gebreken waardoor de beschikking wordt ingetrokken.”

2.10.

De inspecteur heeft aan belanghebbende bij brief met dagtekening 22 maart 2017 voor de periode 2005 tot en met ‘heden’ dezelfde vragen met betrekking tot de bankrekening gesteld als in de brieven van 10 november en 29 november 2016.

2.11.

Belanghebbende heeft de vragen van de inspecteur uit de brief van 22 maart 2017 niet beantwoord.

2.12.

De inspecteur heeft belanghebbende vervolgens bij brief met dagtekening 8 mei 2017 een informatiebeschikking gegeven zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR (hierna: de informatiebeschikking van 8 mei 2017). De informatiebeschikking geldt voor nog op te leggen navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 tot en met 2013.

2.13.

De inspecteur heeft aan belanghebbende bij brief met dagtekening 6 maart 2017 tijdens de bezwaarprocedure tegen de reeds opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2011 vragen gesteld met betrekking tot de bankrekening. Voor zover van belang, is in die brief het volgende opgenomen:

“Ik wil u erop wijzen dat de informatie inzake de buitenlandse bankrekening(en), die de heer [B] met zijn brieven van 10 en 29 november 2016 heeft verzocht te verstrekken, tevens van belang is voor de beslissing op het bezwaarschrift tegen de hiervoor aangegeven navorderingsaanslagen over 2011. Indien de gevraagde informatie niet wordt verstrekt kan ik met betrekking tot de beslissing op dit bezwaar een informatiebeschikking vaststellen op grond van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Ik ben echter niet verplicht om een informatiebeschikking vast te stellen.”

2.14.

De inspecteur heeft aan belanghebbende bij brief met dagtekening 28 maart 2017 een rappelbrief gestuurd met betrekking tot het informatieverzoek uit de in 2.13. genoemde brief.

2.15.

Belanghebbende heeft de vragen van de inspecteur uit de brief van 6 maart 2017 niet beantwoord.

2.16.

De inspecteur heeft belanghebbende vervolgens bij brief met dagtekening 9 mei 2017 een informatiebeschikking gegeven zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR (hierna: de informatiebeschikking van 9 mei 2017) die betrekking heeft op de nog te nemen beslissing op bezwaar tegen de reeds opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2011.

2.17.

De inspecteur heeft op 12 november 2018 informatie ontvangen uit Liechtenstein met betrekking tot de bankrekening.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Mag de inspecteur opnieuw een informatiebeschikking geven voor 2005 tot en met 2008 nadat een eerdere informatiebeschikking voor dezelfde jaren en middelen is ingetrokken?

  2. Moeten de informatiebeschikkingen worden vernietigd omdat de inspecteur inlichtingen uit Liechtenstein heeft ontvangen?

  3. Moet de informatiebeschikking van 9 mei 2017 worden vernietigd, omdat de informatiebeschikking van 8 mei 2017 al aan belanghebbende is gegeven?

  4. Is het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden doordat belanghebbende niet eerder kon beschikken over op de zaak betrekking hebbende stukken, zijnde de inlichtingen vanuit Liechtenstein?

  5. Moeten de informatiebeschikkingen worden vernietigd omdat belanghebbende niet (meer) over bankbescheiden beschikt?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de informatiebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing