Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-06-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2689, BRE - 17 _ 7976 en 17_7977
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-06-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2689, BRE - 17 _ 7976 en 17_7977
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 juni 2019
- Datum publicatie
- 16 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2019:2689
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:2072, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BRE - 17 _ 7976 en 17_7977
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking; artikel 52 van de AWR. Eén of meer informatiebeschikkingen? Nieuwe informatiebeschikking mogelijk als eerder informatiebeschikking is ingetrokken?
De inspecteur heeft in één brief een informatiebeschikking afgegeven die op meerdere jaren ziet. Anders dan de inspecteur afleidt uit het arrest van de Hoge Raad van 11 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3489, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van afzonderlijke informatiebeschikkingen. Dit neemt niet weg dat het denkbaar is dat in één geschrift meerdere informatiebeschikkingen zijn opgenomen. De bewoordingen van het geschrift laten echter geen andere conclusie toe dan dat er sprake is van één informatiebeschikking.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet als regel worden aangenomen dat geen informatiebeschikking meer kan worden gegeven met betrekking tot een op te leggen (navorderings)aanslag voor een bepaald jaar als eerder een informatiebeschikking met betrekking tot diezelfde belastingaanslag is ingetrokken in de bestuurlijke fase. Dit neemt niet weg dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur wel in de weg kunnen staan aan het geven van een tweede informatiebeschikking (vgl. HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2895). Belanghebbende heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat het vertrouwensbeginsel is geschonden.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/7976 en 17/7977
uitspraak van 17 juni 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening van 8 mei 2017 aan belanghebbende een of meer informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven ten aanzien van nog op te leggen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2005 tot en met 2013.
De inspecteur heeft met dagtekening van 9 mei 2017 aan belanghebbende een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de AWR gegeven ten aanzien van een nog te nemen uitspraak op bezwaar met betrekking tot een navorderingsaanslag IB/PVV 2011.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 6 november 2017 als volgt beslist met betrekking tot de in 1.1 en 1.2 genoemde informatiebeschikkingen;
- -
-
de in 1.2 genoemde informatiebeschikking is gehandhaafd;
- -
-
het ingediende bezwaarschrift tegen de in 1.1 vermelde informatiebeschikking(en) is niet-ontvankelijk verklaard voor de jaren 2009, 2010, 2012 en 2013 en is voor de overige jaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 14 december 2017, ontvangen bij de rechtbank op 15 december 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019 te Tilburg.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal is op 23 mei 2019 aan partijen verzonden.
Zoals ter zitting besproken, heeft de inspecteur bij brief van 21 mei 2019 op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Belanghebbende heeft hierop schriftelijk gereageerd op 29 mei 2019.
Met instemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. Bij brief van 7 juni 2019 is het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd binnen zes weken.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende met betrekking tot IB/PVV over de jaren 2009 tot en met 2013.
Gedurende het onderzoek is de inspecteur op de hoogte geraakt van een door belanghebbende in Liechtenstein aangehouden bankrekening (hierna: de bankrekening).
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2005 tot en met 2013 geen saldi van de bankrekening opgenomen.
De inspecteur heeft vragen gesteld aan belanghebbende met betrekking tot de bankrekening. In een brief van 10 november 2016 worden de jaren 2009 en 2012 genoemd. In een brief van 29 november 2016 wordt in verband met het informatieverzoek expliciet verwezen naar de belastingheffing voor de jaren 2012 en volgende. Belanghebbende heeft de vragen niet beantwoord waarna de inspecteur een informatiebeschikking met dagtekening 23 december 2016 heeft gegeven aan belanghebbende. De informatiebeschikking had betrekking op de jaren 2004 tot en met 2008.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in 2.4 genoemde informatiebeschikking. Belanghebbende heeft daarbij onder meer aangevoerd dat in de informatiebeschikking gesteld wordt dat hij geweigerd heeft informatie te verstrekken over de jaren 2004 tot en met 2008, maar dat hem over die jaren nooit vragen zijn gesteld. Naar aanleiding van het bezwaar is deze informatiebeschikking op 20 maart 2017 ingetrokken bij uitspraak op bezwaar. De uitspraak op bezwaar vermeldt onder meer het volgende:
“Door de gebruikte tijdvakken én omschrijvingen zowel in de brieven van 11 en 29 november 2016, alsmede in de infobeschikking van 23 december 2016 is bij belanghebbende onduidelijkheid ontstaan over de formele en materiële aspecten omtrent de gevraagde informatie.
Weliswaar heeft de inspecteur in zijn brieven van 10 en 29 november 2016 gevraagd “om de openeningsbescheiden en alle bankafschriften tot op heden” maar hij had voor de volledigheid moeten verwijzen naar artikel 16 lid 4 AWR én, gelet op de 12-jaarstermijn, het jaar 2004 moeten vermelden. Dus de informatiebeschikking is formeel niet geheel juist en materieel niet volledig.”
Bij brief van 22 maart 2017 heeft de inspecteur opnieuw dezelfde vragen gesteld met betrekking tot de bankrekening. De vragen hadden betrekking op de jaren 2005 tot en met ‘heden’. Nadat de vragen onbeantwoord zijn gebleven, heeft de inspecteur de in 1.1 vermelde informatiebeschikking(en) gegeven (hierna: informatiebeschikking met dagtekening 8 mei 2017).
De inspecteur heeft tijdens de bezwaarprocedure tegen een reeds opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2011 vragen gesteld met betrekking tot de bankrekening. Nadat deze vragen onbeantwoord bleven, heeft de inspecteur de in 1.2 vermelde informatiebeschikking gegeven (hierna: informatiebeschikking met dagtekening 9 mei 2017).
De inspecteur heeft op 12 november 2018 informatie ontvangen uit Liechtenstein met betrekking tot de bankrekening.
3 Geschil
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
-
Is de informatiebeschikking met dagtekening 8 mei 2017 één informatiebeschikking of is er sprake van acht informatiebeschikkingen?
-
Mag de inspecteur opnieuw een informatiebeschikking geven met betrekking tot ook de jaren 2005 tot 2009 nadat een eerdere informatiebeschikking voor deze jaren ingetrokken is?
-
Zijn de informatiebeschikkingen disproportioneel?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.