Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-10-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2982, 17/00619
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-10-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2982, 17/00619
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 2 oktober 2020
- Datum publicatie
- 6 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:2982
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:4219, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1613
- Zaaknummer
- 17/00619
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag accijns; belastingaanslag; op de zaak betrekking hebbende stukken.
Het hof is van oordeel dat de betreffende brief is aan te merken als een naheffingsaanslag, omdat deze alle voor een naheffingsaanslag benodigde gegevens bevat. De inspecteur heeft voor dezelfde belastbare feiten een tweede naheffingsaanslag opgelegd. Deze tweede naheffingsaanslag wordt vernietigd, omdat zonder vernietiging deze formele rechtskracht verkrijgt en belanghebbende dan tweemaal de heffing voor dezelfde belastbare feiten verschuldigd zou worden.
De inspecteur heeft alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Naar het oordeel van het hof zijn de onregelmatigheden niet tijdens de overbrenging geconstateerd. De onregelmatigheden worden dan geacht te hebben plaatsgevonden in Nederland. Belanghebbende heeft het (tegen)bewijs dat de overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 2, Richtlijn is geëindigd of dat is vastgesteld waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden, niet geleverd. Nederland is dus heffingsbevoegd. De naheffingsaanslag is terecht aan belanghebbende opgelegd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 17/00619
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de rechtbank) van 14 juli 2017, nummer BRE 16/7763 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag in de accijns over de periode 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2012 opgelegd. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en beschikking ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, tot hun bijstand vergezeld van [D] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Belanghebbende en de inspecteur hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de drie bij de pleitnota van de inspecteur behorende bijlagen.
Het hof heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het hof de inspecteur verzocht stukken in te zenden.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
De inspecteur heeft voldaan aan het verzoek stukken in te zenden en daarbij een beroep gedaan op artikel 8:29 Awb.
Het hof heeft mr. drs. P. Fortuin aangewezen als raadsheer-commissaris in de zin van artikel 8:12 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) om (een gedeelte van) het vooronderzoek te verrichten.
Belanghebbende heeft vóór de zitting voor de raadsheer-commissaris nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting voor de raadsheer-commissaris voor het geven van inlichtingen heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, tot hun bijstand vergezeld van [B] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 3] .
De raadsheer-commissaris heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt voortgezet.
Van de zitting voor de raadsheer-commissaris is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
De inspecteur heeft stukken ingezonden en daarbij een beroep gedaan op artikel 8:29 Awb.
Belanghebbende heeft een stuk ingediend.
Het hof heeft in augustus 2018 de onderhavige zaak in handen gesteld van de geheimhoudingskamer van het hof.
De geheimhoudingskamer heeft tussenuitspraak gedaan op 12 juli 2019.1 De geheimhoudingkamer heeft de inspecteur verzocht om te berichten of hij bereid is de stukken waarom is verzocht alsnog in het geding te brengen en zo ja, dit ook te doen.
De geheimhoudingskamer heeft de zaak verwezen naar de kamer die de hoofdzaak behandelt en het procesdossier in handen van die kamer gesteld. Daarbij heeft de griffier van de geheimhoudingskamer bericht dat de inspecteur naar aanleiding van de tussenuitspraak van de geheimhoudingskamer stukken heeft ingezonden en dat hij daarbij niet volledig heeft voldaan aan dat wat in de tussenuitspraak is bepaald.
Belanghebbende heeft stukken ingediend.
De inspecteur heeft vóór de nadere zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar belanghebbende. Daarbij heeft de inspecteur alsnog geheel voldaan aan de tussenuitspraak van de geheimhoudingskamer.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde 1] en [gemachtigde 3] , als gemachtigden van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Bij aanvang van de nadere zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 8 maart 2018 was samengesteld uit mr. drs. P. Fortuin, mr. drs. T.A. Gladpootjes en mr. drs. L.B.M. Klein Tank, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mr. drs. P. Fortuin, mr M. Harthoorn en mr. J.M. van der Vegt, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, lid 3, Awb, in de stand waarin deze zich bevond op 8 maart 2018. Partijen hebben daarmee ingestemd.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de opslag en distributie van gekoelde en bevroren (accijns)goederen voor rekening en onder eigendom van derden. Zij beschikt in Nederland over een vergunning voor een accijnsgoederenplaats (hierna: AGP).
Volgens het Excise Movement and Control System (hierna: EMCS) heeft belanghebbende in 2011 een aantal keer een elektronisch administratief document (hierna: e-AD) opgemaakt voor de verzending van accijnsgoederen onder schorsing van accijns vanuit haar AGP naar Roemenië en naar Duitsland.
Met betrekking tot de verzending van accijnsgoederen naar Roemenië
Volgens het EMCS heeft belanghebbende in januari 2011 drie e-AD’s opgemaakt voor de verzending van accijnsgoederen onder schorsing van accijns vanuit haar AGP naar [A Srl] (hierna: [A Srl] ) in Roemenië. Deze goederen lagen bij belanghebbende opgeslagen voor rekening van [B BV] . Op deze e-AD’s is vermeld dat de goederen zijn “geweigerd”. Van deze e-AD’s waren eerder Administratief Geleide Documenten (hierna: AGD’s) opgemaakt. In deze AGD’s staat vermeld dat de goederen zijn ontvangen.
Op 12 mei 2011 heeft de Douane Rotterdam een verzoek om wederzijdse bijstand (hierna: verzoek WZB) ingediend bij de Roemeense douaneautoriteiten met betrekking tot de authenticiteit van de stempels en de handtekeningen die op de AGD’s staan.
De Roemeense douaneautoriteiten hebben op 23 oktober 2012 bericht dat [A Srl] geen intracommunautaire verwerving van accijnsgoederen heeft verricht, dat [A Srl] geen commerciële relatie heeft (gehad) met belanghebbende, dat de stempels die op de afdrukken van de AGD’s staan qua symbool, lettertype en grootte niet overeenkomen met de stempels die de Roemeense douaneautoriteiten gebruiken en dat de persoon die de AGD’s heeft ondertekend “not employed and (…) not known by the company” is.
Met betrekking tot de verzending van accijnsgoederen naar Duitsland
Volgens het EMCS heeft belanghebbende in april 2011 drie e-AD’s opgemaakt voor de verzending van accijnsgoederen onder schorsing van accijns vanuit haar AGP naar [C] (hierna: [C] ) in Duitsland. Op één van die drie e-AD’s, namelijk dat met nummer [nummer 1] , staat “geaccepteerd”. De betreffende goederen lagen bij belanghebbende opgeslagen voor rekening van [B BV] .
Op 6 februari 2013 heeft de inspecteur het Douane Informatie Centrum (hierna: DIC) gevraagd om een verzoek WZB in te dienen bij de Duitse douaneautoriteiten. Dat verzoek bevatte onder meer de vraag of de accijnsgoederen waarop het e-AD met nummer [nummer 1] betrekking heeft, door [C] zijn ontvangen en zijn opgenomen in het belastingentrepot. Op 25 maart 2013 is het verzoek WZB bij de Duitse douaneautoriteiten ingediend.
Bij brief van 5 juni 2013, ontvangen door het DIC op 17 juni 2013, hebben de Duitse douaneautoriteiten het verzoek WZB beantwoord. In de bijlage bij die brief is met betrekking tot het e-AD met nummer [nummer 1] onder meer het volgende vermeld:
“Die Überprüfung der von genannten EMCS - Vorgänge
1. [nummer 1]
(…)
hat Folgendes ergeben.
Zu 1.
Die Sendung ist beim Empfanger nicht eingegangen und wurde folglich auch nicht bestätigt.”.
Boekenonderzoek en naheffingsaanslag
Op 21 november 2012 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld “naar de aanvaardbaarheid van de aangiften en de naleving van de voorschriften in de vergunning accijnsgoederenplaats” over de periode van 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2012 (hierna: het boekenonderzoek).
Bij brief van 9 januari 2013 heeft de inspecteur belanghebbende onder verwijzing naar artikel 2c, lid 4, Wet op de accijns (hierna: WA) in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de overbrenging van de zending betreffende het e-AD met nummer [nummer 1] naar Duitsland overeenkomstig artikel 2b, lid 2, WA is geëindigd dan wel de plaats waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden aan te tonen.
Bij brief van 28 februari 2013 heeft de inspecteur belanghebbende onder verwijzing naar artikel 2c, lid 4, WA in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de overbrenging van de drie zendingen naar Roemenië overeenkomstig artikel 2b, lid 2, WA is geëindigd dan wel de plaats waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden aan te tonen.
De resultaten van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 22 juli 2015 (hierna: het controlerapport). In het controlerapport is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Het uiteindelijk afronden van het onderzoek heeft geruime tijd in beslag genomen. Dit heeft te maken met een onderzoek wat begin 2014 is gestart door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD). Het onderzoek van de FIOD had onder meer betrekking op de periode waarop deze controle ziet. Eventuele bevindingen door de FIOD over de 01-10-2009 tot en met 31-12-2012 in relatie tot de vergunning accijnsgoederenplaats van [belanghebbende] maken geen deel uit van deze rapportage.
(…)
Uitslagen uit accijnsgoederenplaats onder schorsing van accijns
Uitslagen onder schorsing van accijns met bestemming [A Srl] Team Roemenië
Op 13-01-2011 werd door [belanghebbende] in het kader van de noodprocedure EMCS een administratief geleidedocument geldig gemaakt onder referentienummer [nummer 2] (…).
Op administratief geleidedocument [nummer 2] d.d. 13-01-2011 (e-AD [nummer 3] , [nummer 4] , en [nummer 5] ) werden de volgende hoeveelheden verzonden: (…)
Naheffing [nummer 2] d.d. 13-01-2011
Accijns overige alcoholhoudende producten € 74.443,48
Uitslagen onder schorsing van accijns met bestemming [C] Duitsland
Op 21-04-2011 werd door [belanghebbende] binnen EMCS een e-AD document opgemaakt met nummer [nummer 1] (…).
Naheffing e-AD [nummer 1] d.d. 21-04-2011
Accijns overige alcoholhoudende producten € 79.389,54”.
(…)
5 Recapitulatie van het onderzoek
Correcties
(…)
Naheffing
Aan [belanghebbende] wordt een naheffingsaanslag opgelegd voor een bedrag van € 183.983,13. De naheffingsaanslag is gebaseerd op artikel 20, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.”.
De inspecteur heeft met dagtekening 23 juli 2015 aan belanghebbende een brief doen toekomen met als opschrift “Toelichting Naheffingsaanslag”. De brief is geadresseerd aan:
“ [belanghebbende]
[adres]
[postcode] [plaats] ”
en bevat het kenmerk “ [kenmerk 1] ”.
In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“Hierbij doe ik u toekomen een naheffingsaanslag op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze naheffingsaanslag wordt aan u opgelegd om de volgende reden:
Op basis van artikel 20, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt een naheffingsaanslag opgelegd. U bent genoemd bedrag verschuldigd wegens een of meerdere bevindingen, gedaan tijdens een door de Douane ingestelde administratieve controle.
Voor de nadere onderbouwing, wettelijke grondslag(en) en berekening van het bedrag van de naheffingsaanslag verwijs ik naar de inhoud van het controlerapport d.d. 22 juli 2015 met als kenmerk: [kenmerk 2] .
De verschuldigde rechten zijn als volgt vastgesteld:
Accijns op bier |
€ |
22.206,29 |
|
Accijns op overige alcoholhoudende producten |
€ |
158.622,42 |
|
Accijns op tussenproducten |
€ |
188,22 |
|
Heffingsrente |
€ |
21.357,00 |
|
Totaal |
€ |
202.373,93 |
”. |
Met dagtekening 5 augustus 2015 heeft de inspecteur onder nummer “ [kenmerk 1] ” een naheffingsaanslag in de accijns over de periode 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2012 opgelegd. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Op 2 september 2015, door de inspecteur ontvangen op 3 september 2015, heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen de naheffingsaanslag “met kenmerk [kenmerk 1] ”. Het hoorgesprek heeft plaatsgevonden op 12 mei 2016.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 20 juli 2016 heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de naheffingsaanslag met de brief van 23 juli 2015 bekend is gemaakt, dat deze brief voldoet aan alle eisen voor een naheffingsaanslag en als de naheffingsaanslag beschouwd moet worden en dat het aanslagbiljet van 5 augustus 2015 verder niet relevant is. De inspecteur heeft het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de naheffingsaanslag vastgesteld en op de juiste wijze bekend gemaakt?
II. Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb overgelegd?
III. Is de naheffingsaanslag met een bedrag van € 181.016,93 aan accijns terecht opgelegd?
Belanghebbende beantwoordt vraag III bevestigend en vraag I, II en IV ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 27.183,91 en van de beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 3.714. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.