Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3847, 19/00739 tot en met 19/00755
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3847, 19/00739 tot en met 19/00755
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 december 2020
- Datum publicatie
- 15 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:3847
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2019:5269, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:205, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/00739 tot en met 19/00755
Inhoudsindicatie
Correcties OB. Het hof verwerpt het beroep op bewijsnood wegens het niet-beschikken over de administraties. Belanghebbende maakt de stelling dat de administraties aan de Belastingdienst zijn overgedragen maar nooit zijn teruggekregen, niet aannemelijk. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de aangebrachte correcties naar aanleiding van het boekenonderzoek onterecht zijn. Aangezien de inspecteur aanleiding zag een naheffingsaanslag te laten vervallen, is het hoger beroep in zoverre gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 19/00739 tot en met 19/00755
Uitspraak op de hoger beroepen van
[belanghebbende 1] , gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna: de Maatschap,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland‑West‑Brabant (hierna: de rechtbank) van 21 november 2019, betreffende de zaaknummers 16/9839 tot en met 16/9843,
en van
[belanghebbende 2] , gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna: [belanghebbende 2] ,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 november 2019, betreffende de zaaknummers 16/9845, 16/9847, 16/9848 en 16/9850,
en van
[belanghebbende 3] , gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
hierna: [belanghebbende 3] ,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 november 2019, betreffende de zaaknummers 16/9851, 16/9853, 16/9854, 16/9856, 16/9857, 16/9859, 16/9860 en 16/9861,
in de gedingen tussen de Maatschap, [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] (hierna, tezamen ook aangeduid als: belanghebbenden),
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan de Maatschap is over elk van de jaren 2007 tot en met 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd. Telkens is daarbij bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Aan [belanghebbende 2] is over elk van de jaren 2007 tot en met 2010 een naheffingsaanslag OB opgelegd. Telkens is daarbij bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Aan [belanghebbende 3] is over elk van de jaren 2010 tot en met 2012 en over elk van de perioden 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010, februari 2012, 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2013 en 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 een naheffingsaanslag OB opgelegd. Telkens is daarbij bij beschikking (over perioden in 2010 en 2011) heffingsrente respectievelijk (over perioden in 2012 en 2013) belastingrente in rekening gebracht.
[belanghebbende 3] heeft in haar aangifte OB over de tijdvakken april 2013, mei 2013 en juni 2013 verzocht om teruggaaf van OB van € 3.089 respectievelijk € 3.049 en € 5.615. De inspecteur heeft bij drie beschikkingen besloten niet aan die verzoeken tegemoet te komen.
Belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen de hiervoor onder 1.1 genoemde naheffingsaanslagen OB en beschikkingen.
De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan, het bezwaar van [belanghebbende 3] tegen de naheffingsaanslag OB over het jaar 2010 niet-ontvankelijk verklaard en de overige naheffingsaanslagen OB, de rentebeschikkingen en de teruggaafbeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbenden hebben tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de beroepen van [belanghebbende 2] ongegrond verklaard en de beroepen van de Maatschap en [belanghebbende 3] deels gegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daarbij zijn verschenen [A] (hierna: [A] ), namens belanghebbenden, en hun gemachtigde, H.A.J. Kalsbeek, en namens de inspecteur, M.L.M. van Rongen, F.W.M. Meex en W.A.J. [C] , controlemedewerker van de Belastingdienst (hierna: [C] ).
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
[A] en zijn (toenmalige) echtgenote [B] (hierna: de echtgenote) hebben tot [januari] 2011 de Maatschap gedreven. De activiteiten van de Maatschap bestonden uit de verhuur van onroerende zaken. De onroerende zaken zijn in 2005 en op 13 maart 2007 (executoriaal) verkocht. In de jaren 2007 tot en met 2011 zijn door de Maatschap aangiften OB ingediend en daarbij is telkens om teruggaaf van OB verzocht.
[A] heeft, handelend onder de naam “ [belanghebbende 2] ”, een recreatiewoning [belanghebbende 2] gelegen in het “ [villapark] ” te [plaats 1] verhuurd. De woning was eigendom van [A] en de echtgenote. De woning is op 12 juli 1996 gekocht en op 4 april 2005 (executoriaal) verkocht. In de jaren 2007 tot en met 2010 zijn ter zake van “ [belanghebbende 2] ” aangiften OB ingediend waarbij telkens om teruggaaf van OB is verzocht.
Handelend onder de naam “ [belanghebbende 3] ” heeft [A] van 16 september 2010 tot 1 augustus 2013 een winkel geëxploiteerd.
Op 13 november 2011 is een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbenden en op 27 mei 2013 is bij hen een boekenonderzoek ingesteld waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 is beoordeeld. Het boekenonderzoek is later uitgebreid naar de jaren 2012 en 2013. Van dit onderzoek is een rapport met dagtekening 8 december 2014 (hierna: het rapport) opgesteld.
In punt 2 van het rapport is, onder meer, opgenomen, dat [C] op verzoek van [A] de controle is gestart met de eenmanszaak [belanghebbende 3] . Het onderzoek verliep erg traag en om het te bespoedigen heeft [C] verzocht om de volledige administraties van de diverse ondernemingen. Volgens [A] waren die gegevens al in bezit van de Belastingdienst, nadat deze ‘gewoon los in een plastic zak gegooid’ zijn meegenomen door [D] , de vorige controle-medewerker (hierna: [D] ). Door [C] daarnaar gevraagd, heeft [D] verklaard geen originele administraties van belanghebbenden in zijn bezit te hebben en bij de overdracht van de controle heeft [C] alleen afschriften van facturen van 2010 van [E BV] te [vestigingsplaats 1] (hierna: [E BV] ) gericht aan de Maatschap (hierna: [E BV] -facturen) ontvangen.
Vervolgens is aan [A] om de volgende informatie per onderneming gevraagd:
- waarop heeft de vooraftrek in de jaren 2006 tot en met 2011 betrekking;
- zijn de kosten ter zake van de geclaimde vooraftrek in deze perioden, net als in 2010, ook
gebaseerd op [E BV] -facturen inzake “advieswerkzaamheden dienst en goederen”;
- zijn facturen van andere dienstverleners ontvangen, zo ja, van wie en waarvoor; en
- waaruit hebben de belaste activiteiten in deze periode bestaan.
[A] heeft gereageerd, dat de antwoorden op de gestelde vragen terug te vinden zijn in de bij de Belastingdienst kwijtgeraakte administratie en dat hij dat niet meer weet.
In punten 3 en 4 van het rapport is vermeld dat belanghebbenden niet voor alle jaren hebben voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), omdat niet is voldaan aan de bewaarplicht en administratieverplichting. Van de administratie zijn de volgende onderdelen niet bewaard: bankafschriften van de privé-bankrekeningen, de administratie van [belanghebbende 2] en de administratie van de Maatschap. Voorts is vermeld dat niet de juiste aangiften omzetbelasting zijn gedaan.
In punt 8.3 van het rapport is opgenomen dat [E BV] in verband met het einde van de liquidatie op [oktober] 2004 door de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) is ontbonden en het omzetbelastingnummer van [E BV] op [oktober] 2004 is ingetrokken. De aandelen van [E BV] waren in handen van [A] , die ook de directie voerde. Verder is vermeld dat bij de controle twaalf [E BV] -facturen zijn verstrekt met een oplopende nummering van [1] tot en met [12] , waarbij maandelijks € 1.475 aan OB aan de Maatschap in rekening werd gebracht, resulterend in een totaalbedrag aan OB van € 17.100 voor 2010.
In het rapport is per onderneming een overzicht gegeven van de bevindingen en welke fiscale gevolgen daaraan worden verbonden. De naheffingsaanslagen met betrekking tot de Maatschap en ter zake van [belanghebbende 2] zijn in de kern erop gebaseerd dat ten onrechte vooraftrek is geclaimd aangezien geen economische activiteiten meer werden verricht.
De naheffingsaanslagen en de beschikkingen ten aanzien van [belanghebbende 3] betreffen meerdere correcties, zoals correcties in verband met administratieverschillen (verschillen tussen de belasting volgens de aangiften OB en de belasting volgens de administratie) en van kosten die volgens de inspecteur in de privésfeer zijn gelegen (tuinaanleg en [F] ) of waarvan de herkomst niet achterhaald kon worden en volgens de inspecteur valse facturen betreffen.
De inspecteur heeft aan de Maatschap de volgende naheffingsaanslagen OB en rentebeschikkingen opgelegd.
Dagtekening |
Aanslagnummer |
Tijdvak |
Omzetbelasting |
Rente |
21-12-2012 |
[aanslagnummer 1] 7501 |
1-1-2007 t/m 31-12-2007 |
€ 9.617 |
€ 1.556 |
24-12-2013 |
[aanslagnummer 1] 8501 |
1-1-2008 t/m 31-12-2008 |
€ 11.799 |
€ 1.654 |
31-12-2014 |
[aanslagnummer 1] 9501 |
1-1-2009 t/m 31-12-2009 |
€ 23.331 |
€ 3.362 |
29-01-2015 |
[aanslagnummer 1] 0501 |
1-1-2010 t/m 31-12-2010 |
€ 17.846 |
€ 2.183 |
29-01-2015 |
[aanslagnummer 1] 1501 |
1-1-2011 t/m 31-12-2011 |
€ 1.351 |
€ 128 |
De inspecteur heeft ten aanzien van [belanghebbende 2] aan [A] de volgende naheffingsaanslagen OB en rentebeschikkingen opgelegd.
Dagtekening |
Aanslagnummer |
Tijdvak |
Omzetbelasting |
Rente |
21-12-2012 |
[aanslagnummer 2] F03.7501 |
1-1-2007 t/m 31-12-2007 |
€ 7.675 |
€ 1.241 |
23-07-2013 |
[aanslagnummer 2] F03.8506 |
1-1-2008 t/m 31-12-2008 |
€ 8.589 |
€ 1.096 |
23-07-2013 |
[aanslagnummer 2] F03.9506 |
1-1-2009 t/m 31-12-2009 |
€ 9.806 |
€ 917 |
23-07-2013 |
[aanslagnummer 2] F03.0506 |
1-1-2010 t/m 31-12-2010 |
€ 6.670 |
€ 457 |
De inspecteur heeft met betrekking tot [belanghebbende 3] aan [A] de volgende naheffingsaanslagen OB en rentebeschikkingen opgelegd.
Dagtekening |
Aanslagnummer |
Tijdvak |
Omzetbelasting |
Rente |
29-01-2015 |
[aanslagnummer 2] F05.0501 |
1-7-2010 t/m 31-12-2010 |
€ 3.296 |
€ 403 |
23-07-2013 |
[aanslagnummer 2] F05.0506 |
1-1-2010 t/m 31-12-2010 |
€ 9.997 |
€ 685 |
23-07-2013 |
[aanslagnummer 2] F05.1506 |
1-1-2011 t/m 31-12-2011 |
€ 36.973 |
€ 1.540 |
25-04-2012 |
[aanslagnummer 2] F05.2501 |
1-2-2012 t/m 29-2-2012 |
€ 5.178 |
-- |
23-07-2013 |
[aanslagnummer 2] F05.2506 |
1-1-2012 t/m 31-12-2012 |
€ 27.312 |
€ 491 |
29-01-2015 |
[aanslagnummer 2] F05.3501 |
1-1-2013 t/m 30-6-2013 |
€ 2.848 |
€ 120 |
23-07-2013 |
[aanslagnummer 2] F05.3506 |
1-1-2013 t/m 31-3-2013 |
€ 10.748 |
-- |
Naar aanleiding van de inzake [belanghebbende 3] ingediende aangiften OB over de tijdvakken april 2013, mei 2013 en juni 2013, waarin om teruggaaf OB van de na te noemen bedragen is verzocht, heeft de inspecteur bij de navolgende beschikkingen “Geen teruggaaf” verleend:
Dagtekening |
Beschikkingnummer |
Tijdvak |
Teruggaaf |
Verzochte teruggaaf |
22-04-2016 |
[aanslagnummer 2] O.05.3041 |
1-4-2013 t/m 30-4-2013 |
nihil |
€ 3.089 |
22-04-2016 |
[aanslagnummer 2] O.05.3051 |
1-5-2013 t/m 31-5-2013 |
nihil |
€ 3.049 |
22-04-2016 |
[aanslagnummer 2] O.05.3061 |
1-6-2013 t/m 30-6-2013 |
nihil |
€ 5.615 |
De inspecteur heeft bij zijn uitspraken van 2 november 2016 het bezwaar tegen de ten aanzien van [belanghebbende 3] opgelegde naheffingsaanslag OB over het jaar 2010, aanslagnummer [aanslagnummer 2] F05.0506 (hierna: naheffingsaanslag OB 2010 [belanghebbende 3] ) vanwege overschrijding van de bezwaartermijn niet ontvankelijk verklaard en de overige inzake [belanghebbende 3] opgelegde naheffingsaanslagen OB en de onder 2.7.2 vermelde beschikkingen “Geen teruggaaf” gehandhaafd. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 2 november 2016 de betreffende [belanghebbende 2] en aan de Maatschap opgelegde naheffingsaanslagen gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep betreffende de naheffingsaanslag OB 2010 [belanghebbende 3] ongegrond verklaard. Verder heeft de rechtbank inzake de Maatschap de naheffingsaanslag OB over het jaar 2007, aanslagnummer [aanslagnummer 1] 7501, tot € 3.157 verminderd en de naheffingsaanslag OB over het jaar 2008, aanslagnummer [aanslagnummer 1] 8501, verminderd tot € 11.120 en de beide rentebeschikkingen evenredig verminderd. Ten aanzien van [belanghebbende 3] heeft de rechtbank de naheffingsaanslag OB over het jaar 2011, aanslagnummer [aanslagnummer 2] F05.1506, tot € 36.473 verminderd en de naheffingsaanslag OB over het jaar 2012, aanslagnummer [aanslagnummer 2] F05.2506, verminderd tot € 25.935 en de beide rentebeschikkingen evenredig verminderd. Betreffende de overige naheffingsaanslagen en de beschikkingen “Geen teruggaaf” heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Tot de stukken behoort het overzichtsprocesverbaal van [september] 2014 van het onderzoek van de Belastingdienst/FIOD, vestiging [plaats 2] (hierna: FIOD) naar [A] en belanghebbenden (hierna: OVP). Daartoe behoort ook een (deel van het) proces-verbaal van verhoor van getuige [C] door de FIOD (hierna: p-v [C] ).
[A] is op [juli] 2017 strafrechtelijk veroordeeld voor belastingfraude. In het vonnis van de rechtbank Limburg is overwogen: “Verdachte heeft gedurende een periode van bijna zes jaar met betrekking tot vier van zijn ondernemingen belastingfraude gepleegd. Hij heeft op 114 belastingaangiften ten onrechte dan wel teveel voorbelasting opgegeven. Het gaat om de ondernemingen [belanghebbende 2] , [belanghebbende 1] , [G BV] en [belanghebbende 3] . Van de eerste drie ondernemingen is nauwelijks administratie getroffen, terwijl enkele van de wel aangetroffen facturen vals waren. Van de eenmanszaak [belanghebbende 3] is wel administratie aangetroffen. De in de boekhouding geboekte voorbelasting komt echter niet overeen met de aan de Belastingdienst aangegeven voorbelasting, terwijl in de administratie bovendien diverse valse facturen waren opgenomen Al met al is uit de bewijsmiddelen af te leiden dat verdachte een bedrag van ongeveer € 250.000 ten onrechte aan voorbelasting heeft opgegeven. Nu de Belastingdienst niet alle aangegeven voorbelasting aan de verdachte heeft uitbetaald, is het uiteindelijke benadelingsbedrag weliswaar iets lager, maar nog steeds aanzienlijk”. Tegen deze uitspraak van de strafrechter is geen hoger beroep aangetekend.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen OB terecht en, na de verminderingen door de rechtbank, naar de juiste bedragen zijn vastgesteld en of de beschikkingen "Geen teruggaaf" juist zijn.
Ter zitting van het hof is door (de gemachtigde van) belanghebbenden verklaard dat in hoger beroep het kernpunt van de fiscale discussie is de bewijsnood van belanghebbenden, vanwege het door hen gestelde zoekraken van de boekhouding en administratieve gegevens bij de Belastingdienst. De in het hoger beroepschrift aangevoerde gronden, over de vraag of door de rechtbank voldoende rekening is gehouden met de gezondheidstoestand en financiële situatie van [A] en of de naheffingsaanslagen wel tijdig zijn opgelegd en gemotiveerd, hebben belanghebbenden ter zitting van het hof ingetrokken en behoeven geen behandeling.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en, primair, van de naheffingsaanslagen OB en de rentebeschikkingen en tot het verlenen van de verzochte teruggaven OB ten aanzien van [belanghebbende 3] en subsidiair, tot terugwijzing van de zaken naar de inspecteur voor behandeling in bezwaar. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de naheffingsaanslag OB over de periode 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 ten aanzien van [belanghebbende 3] , aanslagnummer [aanslagnummer 2] F05.0501 (hierna: de naheffingsaanslag OB juli-december 2010 [belanghebbende 3] ), vernietiging van die naheffingsaanslag OB en de betreffende rentebeschikking en bevestiging van de uitspraak van de rechtbank voor het overige.