Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-07-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2396, 20/00155
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-07-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2396, 20/00155
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 juli 2021
- Datum publicatie
- 24 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2021:2396
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2020:316, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1793
- Zaaknummer
- 20/00155
Inhoudsindicatie
In geschil is of door de verhuur van de onderneming binnen een jaar na de schenking nog aan het voortzettingsvereiste van de bedrijfsopvolgingsregeling is voldaan. Het hof oordeelt dat het aangaan van de huurovereenkomst niet ertoe leidt dat het lichaam waarop de vermogensbestanddelen betrekking hebben ophoudt uit de onderneming winst te genieten. De specifieke aard van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet 1956 geeft geen aanleiding om bij het voortzettingsvereiste af te wijken van het stakings- en vervreemdingsbegrip uit de Wet IB 2001. Er is voldaan aan het voortzettingsvereiste.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00155
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 28 januari 2020, nummer BRE 18/73 in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de schenkbelasting opgelegd, berekend naar een belaste verkrijging van € 505.285 (hierna: de navorderingsaanslag).
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag vernietigd, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.572 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar belanghebbende. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de inspecteur. Ook heeft belanghebbende het ingevulde “formulier proceskosten” overgelegd.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op [datum] 2014 heeft de vader van belanghebbende, [schenker] (hierna: de schenker), alle aandelen in [bedrijf 1] B.V. aan belanghebbende geschonken.
Op het moment van schenking hield [bedrijf 1] B.V. alle aandelen in [bedrijf 2] B.V. Laatstgenoemde vennootschap was eigenaar van een benzineservicestation, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . [bedrijf 2] B.V. verhuurde het benzineservicestation aan haar dochtermaatschappij [bedrijf 3] B.V., welke vennootschap het benzinestation exploiteerde.
Belanghebbende heeft van de schenking aangifte schenkbelasting gedaan. In de aangifte is een beroep gedaan op de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (hierna: BOR) als bedoeld in artikel 35b van de Successiewet 1956 (hierna: SW). De inspecteur heeft de aangifte ontvangen op 9 maart 2015.
In oktober 2015 hebben [bedrijf 2] B.V. (aangeduid als: [bedrijf 2] BV) en [bedrijf 3] B.V. (aangeduid als: Verhuurder) met [bedrijf 4] B.V. (aangeduid als: Huurder) een huurovereenkomst gesloten (hierna: de huurovereenkomst). In de huurovereenkomst is onder meer het volgende overeengekomen:
“Overwegende dat:
(…)
Verhuurder het complete tankstation (…) wenst te verhuren aan Huurder, gelijk Huurder dit wenst te huren van Verhuurder;
Huurder de exploitatie van het tankstation (…) wenst voort te zetten;
(…)
[bedrijf 2] BV instemt met de in de verhuur van het Gehuurde begrepen (onder)verhuur van de hiervoor omschreven onroerende zaak en van haar instemming blijk geeft door medeondertekening van deze overeenkomst.
Verklaren en zijn overeengekomen als volgt:
(…)
Artikel 3 Huurperiode
Er wordt een huurperiode overeengekomen van 5 (vijf) jaar ingaande 1 november 2015 met een optieperiode voor Huurder van nogmaals 5 (vijf) jaar.
Opzegging van de onderhavige overeenkomst kan slechts plaatsvinden bij aangetekend schrijven of deurwaardersexploot met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste twaalf maanden. Na ommekomst van de maximale huurperiode van 10 (tien) jaar, derhalve 31 oktober 2025, zal de huurovereenkomst zijn beëindigd zonder dat daarvoor een nadere opzeggings- of beëindigingshandeling is vereist.
(…)
Artikel 10 Overige bepalingen
(…)
In geval tijdens de looptijd van de overeenkomst vervanging van equipment noodzakelijkerwijs dient plaats te vinden, zijnde afleverpompen, een roll-over carwashmachine, hogedrukspuitmachines en/of shopinventaris, zijn de kosten hiervan voor rekening van Verhuurder. Genoemde investering(en) zullen slechts plaatsvinden in onderling overleg en met beider instemming van Partijen. Partijen zullen de genoemde instemming over en weer niet op onredelijke gronden onthouden.”.
Bij brief van 29 februari 2016, door de inspecteur ontvangen op 1 maart 2016, heeft belanghebbende de inspecteur geïnformeerd over de verhuur van het benzineservicestation. Belanghebbende heeft in die brief toegelicht waarom het aangaan van de huurovereenkomst volgens hem geen gebeurtenis is als bedoeld in artikel 35e, lid 1, onderdeel c, ten derde, SW.
Met dagtekening 14 maart 2017 is de aanslag in de schenkbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van nihil. Daarbij is de BOR toegepast over een bedrag van € 538.119.
Met dagtekening 4 april 2017 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag opgelegd, waarbij de toepassing van de BOR is teruggenomen.
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is of met het aangaan van de huurovereenkomst wordt opgehouden winst uit onderneming te genieten als bedoeld in artikel 35e, lid 1, aanhef en onderdeel c, ten derde, SW, en daardoor niet wordt voldaan aan het voorzettingsvereiste. De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.
De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.