Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:316, AWB - 18 _ 73

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:316, AWB - 18 _ 73

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 januari 2020
Datum publicatie
4 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:316
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 73
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 35b, Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 35e

Inhoudsindicatie

Schenkbelasting, bedrijfsopvolgingsregeling (art. 35b en 35e SW 1956).

In geschil is of door de verhuur van de onderneming nog aan het voortzettingsvereiste van de bedrijfsopvolgingsregeling wordt voldaan. De rechtbank oordeelt dat er in dit geval door de verhuur van de onderneming geen sprake is van overdracht van de onderneming. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de voortzettingsvereiste is voldaan. Dit sluit volgens de rechtbank ook aan bij de ratio van de regeling.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/73

uitspraak van 28 januari 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag schenkbelasting (aanslagnummer: [aanslagnummer] ) opgelegd, berekend naar een belaste verkrijging van € 505.285.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 november 2017 de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 4 januari 2018, ontvangen bij de rechtbank op 5 januari 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

1.7.

Bij brieven van 24 december 2019 heeft de rechtbank partijen ervan in kennis gesteld dat de uitspraaktermijn met zes weken is verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Op 24 december 2014 heeft belanghebbende van zijn vader, [naam] (hierna: de schenker), alle aandelen in [A] Holding BV geschonken gekregen.

2.2.

Op het moment van schenking hield [A] Holding BV alle aandelen in [B Holding BV] . [B Holding BV] was eigenaar van een benzineservicestation gelegen aan [adres] en verhuurde het benzineservicestation aan haar dochtermaatschappij [C BV] . [C BV] exploiteerde het benzinestation.

2.3.

Met ingang van 1 november 2015 heeft [C BV] het benzineservicestation verhuurd aan een derde, [D BV] , voor 5 jaar met een optieperiode van nogmaals 5 jaar (hierna: de verhuur van de onderneming).

2.4.

Belanghebbende heeft van deze schenking aangifte schenkbelasting 2014 gedaan. Op 14 maart 2017 is de definitieve aanslag schenkbelasting opgelegd, waarbij de voorwaardelijke vrijstelling van de bedrijfsopvolgingsregeling (hierna: BOR) van artikel 35b van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956) is toegepast.

2.5.

Naar aanleiding van de in 2.3 genoemde verhuur van de onderneming heeft de inspecteur, met dagtekening 4 april 2017, de onderhavige navorderingsaanslag schenkbelasting 2014 aan belanghebbende opgelegd, waarbij de inspecteur de voorwaardelijke vrijstelling volledig heeft teruggenomen, omdat door de verhuur van de onderneming binnen 5 jaar na de schenking niet langer wordt voldaan aan het voorzettingsvereiste van artikel 35e SW 1956.

3 Geschil

3.1.

In geschil is uitsluitend het antwoord op de vraag of door de verhuur van de onderneming nog aan het voortzettingsvereiste van artikel 35e, lid 1, onderdeel c, ten derde van de SW 1956 wordt voldaan. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing