Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1826, 21/00295 en 21/00296
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1826, 21/00295 en 21/00296
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 8 juni 2022
- Datum publicatie
- 30 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2022:1826
- Zaaknummer
- 21/00295 en 21/00296
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft de inkomsten die belanghebbende in 2015 uit een drugslaboratorium heeft genoten op € 67.600 geschat. Belanghebbende betwist niet dat de bewijslast terecht is omgekeerd en verzwaard wegens het niet doen van de vereiste aangifte. Het hof acht de schatting die gebaseerd is op de in het ontmantelde drugslaboratorium aangetroffen (chemische) afvalstoffen niet onredelijk. Belanghebbende heeft ook niet doen blijken dat de schatting te hoog is. Het hof acht de boeten, zoals deze luiden na vermindering door de rechtbank, passend en geboden.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/00295 en 21/00296
Uitspraak op de hoger beroepen van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 december 2020, nummers BRE 19/4038 en 19/4039, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 (hierna: aanslag IB/PVV 2015) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) 2015 (hierna: aanslag ZVW 2015) opgelegd. Gelijktijdig met de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 zijn aan belanghebbende beschikkingen boeten opgelegd en beschikkingen belastingrente gegeven.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de boetebeschikkingen en voor het overige ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 maart 2022 heeft het hof aan partijen medegedeeld dat de mondelinge behandeling van de onderhavige hoger beroepen plaats zal vinden op 11 mei 2022 om 13.30 uur. In deze brief is opgenomen dat de behandelende kamer bestaat uit de raadsheren V.M. van Daalen-Mannaerts (hierna: Van Daalen-Mannaerts), T.A. Gladpootjes en W.A.P. van Roij. Op diezelfde dag is een gelijkluidende uitnodiging in de hoger beroepen met de nummers 21/00297 en 21/00298 van een andere belanghebbende verzonden.
Van Daalen-Mannaerts heeft op 6 mei 2022 aan de wrakings- en verschoningskamer van het hof verzocht om zich in de onderhavige zaken en de zaken met de nummers 21/00297 en 21/00298 te mogen verschonen. Zij heeft aan dit verschoningsverzoek ten grondslag gelegd dat zij deel heeft uitgemaakt van de kamer die het hoger beroep in de ontnemingsprocedure gericht tegen de belanghebbende in die zaken heeft behandeld.1
De wrakings- en verschoningskamer heeft het verschoningsverzoek bij beslissing van 9 mei 2022 toegewezen.2 Belanghebbende en de inspecteur hebben een afschrift van deze beslissing ontvangen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig met de onderhavige zaken, maar niet gevoegd, voornoemde zaken met de nummers 21/00297 en 21/00298 behandeld. [gemachtigde] treedt in laatstgenoemde zaken eveneens als gemachtigde op. Het hof heeft tijdens de zitting de gewijzigde samenstelling van de behandelende kamer aan partijen medegedeeld, met dien verstande dat de behandelende kamer bestaat uit: T.A. Gladpootjes (voorzitter), A.J. Kromhout en W.A.P. van Roij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op 28 oktober 2015 heeft de politie een controle uitgevoerd op het adres [adres] in [plaats] (hierna: locatie [plaats] ). Locatie [plaats] is (van origine) een boerderij met twee stallen waarin zich mestputten bevinden. Tijdens deze controle is een omvangrijk laboratorium voor de vervaardiging van synthetische drugs aangetroffen en ontmanteld (hierna: het drugslaboratorium). In het drugslaboratorium zijn (onder meer) een aantal grote gemodificeerde industriële dan wel zelfgebouwde drukreactie-/destillatieketels, waterstofgasreactors en opslagtanks aangetroffen. Daarnaast zijn resten van chemisch afval aangetroffen in emmers, jerrycans, vaten en in de mestputten. Een gedeelte van de aangetroffen afvalstoffen is geanalyseerd. Uit deze analyse blijkt dat zich in het drugslaboratorium (in ieder geval) vier processen hebben voorgedaan, namelijk: (1) vervaardiging van Benzyl-Methyl-Keton (BMK) uit alf-phenylacetoacetonitril (apaan), (2) vervaardiging van amfetamine uit BMK, (3) vervaardiging van methyleendioxymethamfetamine (MDMA) uit piperonylmethylketon (PMK), en (4) vervaardiging van mefedron uit 2-broom-4-methylpropiofenon en methylamine.
Naar aanleiding van deze bevindingen zijn strafrechtelijke onderzoeken, met de namen “ [onderzoek 1] ” en “ [onderzoek 2] ”, ingesteld. Belanghebbende is in deze strafrechtelijke onderzoeken naar voren gekomen als medeverdachte bij de productie van synthetische drugs. De belanghebbende in de zaken 21/00297 en 21/00298 is één van de andere medeverdachten.
In de hierop volgende strafzaak is, onder meer, aan belanghebbende ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode 28 oktober 2012 tot en met 4 april 2016 op locatie [plaats] dan wel op een andere locatie, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of aanwezig heeft gehad een stof bevattende MDMA, amfetamine en/of mefedron dan wel een andere op lijst I van de Opiumwet opgenomen stof.
Rechtbank Oost-Brabant heeft bij vonnis van 20 april 20173 (hierna: het vonnis van de strafrechter), onder meer, wettig en overtuigend bewezen geacht dat belanghebbende in de periode 27 april 2014 tot en met 3 april 2016 in [plaats] en op andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt een hoeveelheden van een materiaal bevattende een middel dat is opgenomen op lijst I van de Opiumwet. Belanghebbende is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Deze veroordeling is enerzijds gebaseerd op de inhoud van 1.054 versleutelde, zogenoemde, PGP-berichten, die onder meer zijn aangetroffen op een in de woning van belanghebbende gevonden mobiele telefoon en welke berichten zijn te linken aan de (grootschalige) productie van synthetische drugs. Het eerste PGP-bericht dat duidt op betrokkenheid van belanghebbende dateert van 27 april 2014. Anderzijds is deze veroordeling gebaseerd op afgeluisterde, zogenoemde, OVC-gesprekken en videobeelden.
De pleegperiode voor locatie [plaats] is beperkt tot de periode 1 juli 2015 tot en met 28 oktober 2015, met dien verstande dat bewezen is geacht dat belanghebbende op die locatie een leidinggevende rol heeft vervuld bij de productie van synthetische drugs.
Belanghebbende heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de strafrechter. De strafrechtelijke veroordeling is daarmee onherroepelijk komen vast te staan.
Het Openbaar Ministerie is geen ontnemingsprocedure tegen belanghebbende gestart. Het Openbaar Ministerie heeft wel een ontnemingsprocedure gevoerd tegen de belanghebbende in de zaken 21/00297 en 21/00298 (zie onder 1.6.). Het hof heeft het door deze persoon met de productie van synthetische drugs genoten wederrechtelijk voordeel schattenderwijs vastgesteld op een bedrag van € 64.962 en hem veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 58.465 aan de Staat.4 De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is, overeenkomstig de vordering van het Openbaar Ministerie, gebaseerd op een eenvoudige kasopstelling. Het Openbaar Ministerie heeft de keuze om gebruik te maken van een dergelijke kasopstelling als volgt toegelicht in het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling” van 2 december 2016:
‘5.2 Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel via de eenvoudige kasopstelling
Omdat in het strafrechtelijk onderzoek geen zicht is verkregen op alle individuele transacties / strafrechtelijke activiteiten en de daarmee samenhangende opbrengsten, is er bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor gekozen om een eenvoudige kasopstelling te vervaardigen. Door middel van deze methode van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt nagegaan of, en zo ja, in hoeverre betrokkene meer contante uitgaven heeft gedaan dan via legale bron kunnen worden verantwoord.’
Een materiedeskundige op het gebied van synthetische drugs en precursoren die werkzaam is bij de politie heeft, op verzoek van de inspecteur, op 10 oktober 2018 een proces-verbaal (hierna: het proces-verbaal van 10 oktober 2018) opgesteld waarin een schatting is gemaakt van de opbrengsten en kosten van het drugslaboratorium. De materiedeskundige heeft de schatting gebaseerd op door de inspecteur aangeleverde stukken over de hoeveelheid en aard van de tijdens de controle van 28 oktober 2015 in het drugslaboratorium aangetroffen afvalstoffen en door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) en het Expertisecentrum Synthetische Drugs en Precursoren (hierna: ESDP) gehanteerde uitgangspunten over de (hoeveelheden) grondstoffen die nodig zijn bij de productie van synthetische drugs en het afval dat bij dit productieproces ontstaat. In het proces-verbaal van 10 oktober 2018 is, onder meer, het volgende opgenomen:
‘(…) Antwoord.
Op basis van de aangereikte stukken is het niet mogelijk een compleet overzicht te reconstrueren van de (financiële) opbrengsten van de productie van synthetische drugs in dit lab. Er kan bij benadering een inschatting gemaakt worden van een gedeelte van de opbrengst door te kijken naar het aangetroffen afval van de productie van synthetische drugs. Het aangetroffen afval afkomstig van de conversie van een preprecursor naar precursor is hierin niet meegenomen, immers deze conversie is een onderdeel van het gehele productieproces van de synthetische drugs. Het meetellen van dit afval zou een dubbeltelling zijn.
Er wordt aangenomen (bron: NFI/expertisecentrum synthetische drugs) dat bij MDMA productie (via de verhoogde drukmethode) in de kristallisatie fase er 5 liter kristallisatieafval van aceton ontstaat en gelet op het gehele productieproces ontstaat er 8 liter MDMA synthese afval. Bij de amfetamine productie (via de Leuckartsynthese) ontstaat er 8 liter afval per kg eindproduct in de synthese.
Afval in emmers/jerrycans en vaten in het lab (bijlage 2).
Er is gekeken naar afval, dat bemonsterd en bevestigd is door analyses van het NFI.
Daar waar een mengsel van 2 soorten afval betreft wordt aangenomen dat het gelijkmatig (de helft) aanwezig was en is zo ook meegenomen in de telling.
Verder is kristallisatieafval van de kristallisatie van mefedron-hydrochloride niet meegenomen in de berekeningen, over dit proces en de opbrengsten zijn te weinig gegevens bekend. Uiteindelijk is alleen gekeken naar het afval van productie van amfetamine en MDMA.
Berekening:
Uit de bijlage 2 blijkt dat er in totaal 73 liter MDMA gerelateerd afval is aangetroffen en 261 liter amfetamine afval.
Dit betekent dat er 73:8 = 9 kg MDMA (afgerond) is geproduceerd uit dat afval.
Volgens gegevens van het expertisecentrum synthetische drugs waren in 2015 de kosten voor het produceren van 1 kg MDMA vanuit PMK ongeveer 1480,- euro. De opbrengst van 1 kg MDMA aflab/in de groothandel bedroeg ongeveer 3000, euro. De mogelijke opbrengst is hier geweest 9 x (3000 —1480) =13.680,- euro
Voor het amfetamineafval betekent dit 261: 8 = 32 kg amfetamine pasta (afgerond).
Volgens het expertisecentrum synthetische drugs waren de kosten voor het produceren van 1 kg amfetaminepasta (vanuit apaan) in 2015 ongeveer 170,- euro. De opbrengst van 1 kg amfetaminepasta aflab/in de groothandel bedroeg ongeveer 800,- euro. De opbrengst hier zou zijn geweest 32 x (800 —170) = 20.160,- euro.
Afval in de mestputten.
Bij de berekening van het drugsafval in de mest zijn een aantal aannames gedaan:
-er wordt vanuit gegaan dat er een representatieve bemonstering is uitgevoerd,
-omtrent de inhoud van de mestputten (er zijn summiere gegevens van metingen aanwezig in de bijlagen), er wordt aangenomen dat de hoogte in de mestputten van het afval en mest 0,80 m. is en de breedte van de mestputten 2,00 m. is,
-er zijn 2 van de 3 mestputten bemonsterd,
-er wordt aangenomen dat het afval van 1 deel productieproces, namelijk kristallisatie van MDMA afkomstig is, te weten acetonafval. De methanol wordt buiten beschouwing gelaten omdat niet duidelijk is bij welk proces dit gebruikt is.
Berekening:
Inhoud van een mestput: breedte van de mestput 11,42 m. x breedte van 2 m. x 0,8 m. = 18 m3 mest met afval.
Volgens het rapport van SGS was er in het mengmonster van mestput 1 (M1) een hoeveelheid van 980 mg/I aceton aanwezig. Dit betekent dat er in de 18 m3 (= 18.000 l.)mest en acetonafval 18.000 x 0,00098 kg/1 = 17,640 kg aceton aanwezig was. De dichtheid van aceton bedraagt 0,8 kg/l dus er was een hoeveelheid van 22 liter acetonafval in de mest aanwezig.
Volgens het rapport van SGS was er in het mengmonster van mestput 2 (M2) een hoeveelheid van 190 mg/l aceton aanwezig. Dit betekent dat er in de 18 m3 mest en aceton 18.000 x 0,000190 kg/1 = 3,42 kg aceton aanwezig was. Dit is 4 liter afval van aceton.
Ik totaal is er dan 22 + 4 = 26 liter afval. Bij kristallisatie van MDMA wordt ongeveer 5 liter per kg MDMA gebruikt. Dit maakt dat er 26: 5 = 5 kg MDMA (afgerond) geproduceerd was.
De kosten van productie van MDMA zijn ongeveer 1480,- euro en de opbrengst ongeveer 3000,- euro in 2015. De opbrengst zou hier geweest zijn 5 x (3000 - 1480) = 7600,- euro.
Opmerking.
De opbrengsten van de totale productie zullen vele malen hoger zijn als hierboven berekend. Gelet op de snelle verdamping van aceton en methanol mag aangenomen worden een veelvoud van dit afval aanwezig moet zijn geweest. (…)’
De door de materiedeskundige genoemde aan de productie van MDMA te linken afvalstoffen die zijn aangetroffen in emmers, jerrycans en vaten (in totaal 73 liter) omvat de inhoud van een emmer die in het strafrechtelijk onderzoek wordt aangeduid als emmer A5 (hierna: emmer A5). In emmer A5 is drie liter aan donkerbruine vloeistof met de geur van aceton aangetroffen, die na analyse door het NFI MDMA een mengsel van aceton en water bleek te bevatten. Op emmer A5 is het opschrift “test met water gewassen” opgenomen.
De door de materiedeskundige genoemde aan de productie van amfetamine te linken afvalstoffen die zijn aangetroffen in emmers, jerrycans en vaten (in totaal 261 liter) omvat de inhoud van vaten die in het stafrechtelijk onderzoek worden aangeduid als vaten C11 en C28. Vat C11 wordt in het door de politie opgestelde proces-verbaal eerste bevindingen met nummer [pv-nummer] omschreven als “Blauw 120L klemdekselvat, dicht getapet met labafval en ong. 2/3e gevuld met zeer basische vloeistof, geur amfetamine”. Vat C28 wordt in dat proces-verbaal omschreven als “120L blauw klemdekselvat met +/- 30L naar APAAN ruikende vloeistof, zuur Ong. 30L naar APAAN ruikende vloeistof”. Deze vaten worden niet genoemd in het door het NFI opgestelde rapport van 28 januari 2016 waarin de resultaten van de chemische analyse van de op 28 oktober 2015 in het drugslaboratorium aangetroffen afvalstoffen zijn omschreven.
Op 23 november 2018 heeft de inspecteur, onder verwijzing naar artikel 55 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), de Officier van Justitie verzocht om informatie uit de strafrechtelijk onderzoeken aan hem ter beschikking te stellen. De Officier van Justitie heeft gehoor gegeven aan dit verzoek.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brieven van 24 oktober 2018 respectievelijk 27 november 2018 uitgenodigd respectievelijk aangemaand om aangifte IB/PVV en ZVW voor het jaar 2015 te doen. Belanghebbende heeft desondanks voor het jaar 2015 geen aangifte IB/PVV en ZVW gedaan. Met dagtekening 14 december 2018 heeft de inspecteur aangekondigd om aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 op te leggen die gebaseerd zijn op een schatting van de uit het drugslaboratorium genoten inkomsten. Daarbij is ook het voornemen om vergrijpboeten op te leggen meegedeeld.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2015 met dagtekening 18 december 2018 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.600. Dit belastbare inkomen is gebaseerd op de door de materiedeskundige gemaakte schatting van de opbrengsten uit de productie van en handel in synthetische drugs (zie onder 2.7.), met dien verstande dat de inspecteur geen aftrek in verband met productiekosten heeft verleend. Dit leidt tot de volgende schatting van het inkomen uit de productie van en handel in synthetische drugs:
Opbrengst MDMA-afval in emmers, jerrycans en/of vaten |
€ 27.000 (9 x € 3.000) |
Opbrengst amfetamine-afval in emmers, jerrycans en/of vaten |
€ 25.600 (32 x € 800) |
Opbrengst MDMA-afval in mestputten |
€ 15.000 (5 x € 5.000) |
Totaal |
€ 67.600 |
De inspecteur heeft dit inkomen aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.
De gelijktijdig met de aanslag IB/PVV 2015 opgelegde boete en gegeven belastingrentebeschikking bedraagt € 12.726 respectievelijk € 2.666.
De met dagtekening 18 december 2018 aan belanghebbende opgelegde aanslag ZVW 2015 is eveneens gebaseerd op de hierboven opgenomen schatting, met dien verstande dat het bijdrage-inkomen ZVW is gesteld op het maximum van € 51.976. De gelijktijdig met de aanslag ZVW 2015 opgelegde boete en gegeven belastingrentebeschikking bedraagt € 1.260 respectievelijk € 260.
De belanghebbende in de zaken 21/00297 en 21/00298 is eveneens voor het volledige bedrag van € 67.600 in de heffing van IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW betrokken, met dien verstande dat voor de ZVW ook bij die belanghebbende het onder 2.13. genoemde maximum bijdrage-inkomen is gehanteerd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015. Op 11 april 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Tijdens dit hoorgesprek heeft de inspecteur een vermogensvergelijking aan belanghebbende verstrekt waarin voor het jaar 2015 geconcludeerd wordt tot een negatief netto privé van € 47.654.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 juni 2019 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Bij de uitspraak op bezwaar is een aangepaste vermogensvergelijking gevoegd waarin het negatief netto privé op € 18.051 wordt vastgesteld (hierna: de aangepaste vermogensvergelijking). De in de vermogensvergelijking opgenomen uitgaven zijn gebaseerd op door het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (hierna: NIBUD) uitgegeven richtlijnen.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de boeten, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze ziet op de boeten, de boeten verminderd tot € 8.462 (IB/PVV) respectievelijk € 837 (ZVW), het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de (proces)kosten van bezwaar en beroep aan de zijde van belanghebbende van € 1.572 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan hem vergoedt.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Zijn de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd?
2. Zijn de boeten, zoals die luiden na vermindering door de rechtbank, terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd?
In hoger beroep is tussen partijen niet meer in geschil dat de bewijslast terecht is omgekeerd en verzwaard wegens het niet doen van de vereiste aangifte.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015, boetebeschikkingen en beschikkingen belastingrente tot nihil. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.