Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-08-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2723, 21/00699

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-08-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2723, 21/00699

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 augustus 2022
Datum publicatie
23 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:2723
Formele relaties
Zaaknummer
21/00699
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-09-2024 tot 01-03-2027] art. 4:5, Art. 4:5 lid 1 aanhef en onderdeel c Awb, Art. 229 Gemw, Art. 229b Gemw

Inhoudsindicatie

Leges. Is in dit geval sprake van (i) het in behandeling nemen van (ii) een aanvraag om (iii) een omgevingsvergunning? Parallelle procedures: bij zowel de fiscale rechter als de bestuursrechter wordt de vraag voorgelegd inzake de vergunningplicht. Belanghebbende voert een B&B op de zolderkamer in zijn woning. Naar aanleiding van een waarschuwingsbrief dient belanghebbende een formulier in bij de gemeente. Het hof is van oordeel dat dit formulier terecht is aangemerkt als ‘een aanvraag’ (om een omgevingsvergunning), gelet op wat belanghebbende heeft ingevuld. Het hof oordeelt verder dat de opvatting van de rechtbank en de heffingsambtenaar dat niet van belang is of de B&B-activiteit al dan niet vergunningvrij is, niet juist is, gelet op het arrest ECLI:NL:HR:2017:3227. Uit het arrest volgt ook dat de fiscale rechter in een legeszaak een inhoudelijk oordeel kan geven of de desbetreffende activiteit vergunningsvrij is. Het hof gaat vervolgens in op de vraag of hierop een uitzondering zou moeten worden gemaakt in een geval als dit waarin de kwestie of sprake is van een vergunningvrije activiteit ook ter beoordeling voorligt bij de algemene bestuursrechter in het kader van een procedure tegen een handhavingsbesluit. Ook als met belanghebbende ervan wordt uitgegaan dat de fiscale rechter ook in zo’n geval een inhoudelijk oordeel kan geven, helpt dat belanghebbende niet. Het hof is namelijk van oordeel dat de B&B-activiteit niet valt onder de bestemming ‘wonen’. Verder oordeelt het hof dat het feit dat de aanvraag op grond van artikel 4:5 Awb niet in behandeling is genomen, niet wegneemt dat in de omstandigheden van dit geval wel sprake is van een dienst (vgl. ECLI:NL:HR:2007:BC0652). Evenmin slaagt de klacht over schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/00699

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 8 april 2021, nummer SHE 19/1150, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalre,

hierna: de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft een aanslag leges van € 350 (hierna: de aanslag) opgelegd aan belanghebbende.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft het beroep (nader) gemotiveerd bij brieven van 23 en 24 juni 2021.

1.5.

Nadat partijen zijn uitgenodigd voor de zitting, hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , met als toehoorder de echtgenote van belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is, met kennisgeving op de dag van de zitting, niemand verschenen.

1.7.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een formulier proceskosten overgelegd.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Na de zitting heeft de griffier, zoals gevraagd door de gemeente Waalre (hierna: de gemeente), telefonisch contact opgenomen met de gemeente over de stand van het onderzoek naar aanleiding van de zitting. Namens de gemeente is daarbij verklaard dat er geen behoefte is aan een (nadere) zitting. De griffier heeft een brief aan beide partijen gestuurd met een zakelijke vastlegging van de inhoud van het telefonische gesprek.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Hij voert hier, samen met zijn echtgenote, een bed and breakfast (B&B) op de zolderverdieping (hierna: B&B-activiteit). De B&B-activiteit houdt in dat een gast gebruik mag maken van de zolderverdieping tegen betaling. In dat kader heeft een gast tevens de mogelijkheid om te kiezen voor een door belanghebbende geserveerd ontbijt. Een gast blijft doorgaans korter dan 14 dagen. Soms blijft een gast langer.

2.2.

Het bestemmingsplan ' [bestemmingsplan] ' (hierna: het Bestemmingsplan) is van toepassing op de grond waarop de woning is gelegen. Deze grond is volgens het Bestemmingsplan aangewezen voor ‘wonen’. Artikel 11 Bestemmingsplan bepaalt onder meer het volgende:

“11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a) wonen;

b) groenvoorzieningen;

c) parkeren (…);

d) tuinen en erven;

e) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

f) vrije beroepen;

met daarbij behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.”

2.3.

Op 9 augustus 2017 hebben ambtenaren van de gemeente een controle uitgevoerd op diverse adressen met het oog op inventarisatie van B&B’s in de gemeente. Eén van de gecontroleerde adressen is dat van belanghebbende. Van deze controle is een rapport opgemaakt waarin (alleen) een verslag van de bevindingen wordt gedaan. Over de woning wordt het volgende opgemerkt:

“• [adres] : eigenaar geeft aan 1 kamer te hebben voor B&B. Kamer is ± 24 m2 en bevindt zich op zolder. Maximaal 2 personen te plaatsen. Gebruik als B&B is bij gemeente gemeld.”

2.4.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (hierna: het college van B&W) heeft bij brief van 29 augustus 2018 (hierna: de waarschuwingsbrief) het volgende aan belanghebbende bericht, voor zover hier van belang:

“Middels deze brief waarschuwen wij u voor een overtreding die wij op het perceel aan de [adres] (hierna: de woning) te [woonplaats] hebben geconstateerd. (…)

Bed and Breakfast (beroep aan huis)

Wij hebben vastgesteld dat u de woning aan de [adres] gebruikt ten behoeve van een Bed and Breakfast. Op grond van artikel 11 van de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan ' [bestemmingsplan] ' is dit niet toegestaan zonder de vereiste toestemming. Voor het gebruik ten behoeve van een beroep aan huis is een omgevingsvergunning vereist zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Zonder deze omgevingsvergunning mag u het gebruik van perceel voor een Bed and Breakfast niet voortzetten.

Omgevingsvergunning aanvragen

Bij dezen stellen wij u in de gelegenheid om binnen 4 weken na de verzenddatum van deze brief een aanvraag om een omgevingsvergunning bij ons in te dienen. Wij kunnen deze vergunning enkel verlenen als uw beroep aan huis aan de volgende eisen voldoet: (…)

Benodigde informatie

Voor het beoordelen van een aanvraag voor een Bed and Breakfast hebben wij de volgende informatie nodig:

(…)

- inschrijfbewijs Kamer van Koophandel (niet ouder dan 1 jaar);

(…)”

2.5.

Naar aanleiding van de waarschuwingsbrief heeft belanghebbende op 22 oktober 2018 een formulier ingediend (hierna: het formulier). Op diverse van de voorgedrukte onderdelen in het formulier wordt gesproken van ‘aanvrager/melder’ of ‘aanvraag/melding’.

Belanghebbende heeft op het blad ‘Aanvraaggegevens’ achter ‘Aanvraagnaam’ ingevuld “vergunning B&B”. Verder heeft hij op dat blad achter ‘projectomschrijving’ ingevuld “De gemeente Waalre heeft ons gewaarschuwd dat wij een vergunning moeten aanvragen voor het voeren van een B&B (ondanks dat ze daar al Jaren van op de hoogte zijn) Vandaar deze aanvraag, waarin alle door de gemeente verzochte informatie wordt verstrekt”. Bij ‘opmerking’ heeft belanghebbende vermeld: “indien gewenst is de gemeente van harte welkom om eea in ogenschouw te nemen en zelf vast te stellen wat we doen. (en laten)”.

Verder heeft belanghebbende achter ‘Beschrijf hoe en in welke mate de voorgenomen werkzaamheden in strijd zijn met de regels voor ruimtelijke ordening’ het volgende ingevuld: “het voeren van een B&B komt vlgns de gemeente Waalre niet voor in het vigerende bestemmingsplan; derhalve is het daarmee in strijd”.

Op de eerste pagina van het formulier heeft belanghebbende een digitaal vinkje gezet bij de tekst “Hierbij verklaar ik dat ik de aanvraag/melding naar waarheid heb ingevuld, dat ik correspondentie over mijn aanvraag/melding wil ontvangen op het door mij opgegeven emailadres of op het door mij opgegeven adres van de berichtenbox en dat ik weet dat er kosten verbonden kunnen zijn aan het indienen van een aanvraag.”

2.6.

Het college van B&W heeft het formulier aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning (hierna: de aanvraag). In november 2018 heeft correspondentie tussen belanghebbende en de gemeente plaatsgevonden over de benodigde gegevens voor het in behandeling kunnen nemen van de aanvraag, met name over een inschrijfbewijs bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK-bewijs). Bij brief van 14 december 2018 heeft het college van B&W aan belanghebbende het besluit kenbaar gemaakt om de aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, Algemene wet bestuursrecht niet te behandelen, omdat – kort gezegd – een KvK-bewijs ontbreekt (hierna: het artikel 4:5-besluit).

2.7.

De heffingsambtenaar heeft voor het in behandeling nemen van de aanvraag de aanslag opgelegd met dagtekening 19 december 2018.

2.8.

Na het artikel 4:5-besluit heeft correspondentie plaatsgevonden in verband met het KvK-bewijs. Bij e-mail van 27 december 2018 heeft de gemeente belanghebbende bericht dat de gemeente toch geen KvK-bewijs gaat eisen, gelet op de activiteiten van belanghebbende, en dat dit wel betekent dat belanghebbende opnieuw een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet doen.

2.9.

Belanghebbende heeft op 28 april 2019 een (nieuwe) aanvraag om een omgevingsvergunning gedaan (hierna: de nieuwe aanvraag). Op 18 juni 2019 is de omgevingsvergunning verleend. Ter zake van de nieuwe aanvraag is een aanslag leges opgelegd van € 250. De rechtbank heeft deze aanslag leges verminderd tot nihil bij uitspraak op dezelfde dag1 als de uitspraak die in deze zaak wordt bestreden.

2.10.

Het college van B&W heeft ten aanzien van belanghebbende bij handhavingsbesluit van 25 april 2019 een zogenoemde last onder dwangsom opgelegd in verband met de B&Bactiviteit. Bij besluit van 25 juni 2019 is dit handhavingsbesluit ingetrokken gelet op de verleende omgevingsvergunning. Bij uitspraak op bezwaar is het eerder gemaakte bezwaar tegen het handhavingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang. Nadat de rechtbank het beroep daartegen ongegrond heeft verklaard, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) het hoger beroep daartegen gegrond verklaard.2 Zij heeft daartoe overwogen:

“3.1. [appellant] heeft aangevoerd dat hij alleen maar een omgevingsvergunning heeft aangevraagd omdat het college daarop in de waarschuwingsbrief en het voornemen tot handhaving heeft aangedrongen, terwijl hij zelf van mening is dat voor de verhuuractiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist en hij aldus ook ten onrechte leges heeft moeten betalen. Hij heeft ervoor gekozen om desondanks een omgevingsvergunning aan te vragen om niet het risico te lopen dwangsommen te verbeuren als gevolg van het handhavingsbesluit. Zonder het handhavingsbesluit had hij geen omgevingsvergunning aangevraagd. Hoewel de door hem aangevraagde omgevingsvergunning is verleend, heeft hij daarom naar het oordeel van de Afdeling in deze procedure over het handhavingsbesluit nog belang bij een inhoudelijke bespreking van zijn betoog dat er geen omgevingsvergunning nodig is voor de verhuuractiviteiten. Gelet daarop heeft het college zich in het besluit op bezwaar van 27 augustus 2019 ten onrechte op het standpunt gesteld dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke bespreking van zijn bezwaar tegen het besluit van 25 april 2019. De rechtbank heeft dit niet onderkend.”

De ABRvS heeft het college van B&W opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar en bepaald dat tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar slechts bij de ABRvS beroep kan worden ingesteld. Het college van B&W heeft vervolgens op 2 november 2021 een nieuwe uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar tegen het handhavingsbesluit ongegrond is verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de ABRvS. Op het moment waarop de zitting bij het hof is gehouden, was er nog geen uitspraak van de ABRvS.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd. De hoogte van de aanslag is niet in geschil.

3.2.

Gelet op wat partijen over en weer aanvoeren, spitst het geschil zich in hoger beroep toe op de volgende vragen:

1) Heeft belanghebbende met het formulier een aanvraag (om een omgevingsvergunning) gedaan?

2) Kan in deze procedure aan orde komen of een omgevingsvergunning nodig is voor de B&B-activiteit, en zo ja is dat het geval?

3) Is sprake geweest van een dienst als bedoeld in artikel 2, lid 1, Legesverordening 2018?

4) Brengen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur mee dat de aanslag vernietigd moet worden?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslag. De heffingsambtenaar concludeert in tegengestelde zin.

4 Gronden

5 Beslissing