Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-10-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3796, 21/01298

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-10-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3796, 21/01298

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 oktober 2022
Datum publicatie
9 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:3796
Formele relaties
Zaaknummer
21/01298
Relevante informatie
Art. 28c Iw 1990

Inhoudsindicatie

BPM. Afdoening diverse formele grieven.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Nummer: 21/01298

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 september 2021, nummer BRE 19/780, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen al deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof.

1.5.

Naar aanleiding van het door de toenmalige gemachtigde, [A] (hierna: [A] ), in het hoger beroepschrift gebezigde onbetamelijke taalgebruik heeft het hof [A] bij tussenuitspraak van 2 maart 2022 (hierna: de tussenuitspraak), geweigerd om nog langer bijstand te verlenen in de onderhavige zaken dan wel belanghebbende te vertegenwoordigen. Het hof heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen. Belanghebbende heeft daar gebruik van gemaakt en [gemachtigde] als gemachtigde aangewezen.

1.6.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Bij brief van 23 september 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende een verzoek tot wraking van de raadsheer L.B.M. Klein Tank ingediend. Dit verzoek is op 28 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard door de wrakingskamer (registratienummer 200.316.510/01).

1.8.

De zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , bijgestaan door [B] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.9.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 8 mei 2017 aangifte BPM gedaan inzake de registratie van een Fiat Westfalia 84 Amundsen met VIN eindigend op [VIN-nummer] . Het voertuig betreft een gebruikte kampeerauto.

2.2.

In de aangifte heeft belanghebbende als methode voor de afschrijving gekozen voor toepassing van een koerslijst van een gesloten bestelauto zonder recreatieve voorzieningen, te weten een Fiat Ducato Diesel L3H2 2.3. MJ. De volgens de aangifte verschuldigde BPM van € 5.280 is voldaan.

2.3.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd van € 2.809, waarbij de verschuldigde BPM is berekend op basis van de forfaitaire afschrijvingstabel. Voorts is € 38 aan belastingrente in rekening gebracht. Bij uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.

2.4.

De rechtbank heeft het beroep tegen de naheffingsaanslag en de rentebeschikking ongegrond verklaard, het beroep tegen de voldoening op aangifte niet-ontvankelijk verklaard, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 265, de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.235, gelast dat de inspecteur de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 87 vergoedt, gelast dat de minister de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 87 vergoedt, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 267, de minister veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 267 en beslist dat, indien de immateriële schadevergoeding, de proceskostenvergoeding en/of het griffierecht niet tijdig wordt vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop de uitspraak is gedaan.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Mag voor de vaststelling van de waardevermindering - en daarmee van de verschuldigde BPM – worden uitgegaan van de waardevermindering van een gebruikte (gesloten) bestelauto waarop de kampeerauto is gebaseerd?

2. Heeft belanghebbende recht op een rentevergoeding over de teruggaaf van bpm? Is artikel 28c Invorderingswet 1990 (hierna: IW) in strijd met het Unierecht?

3. Heeft de rechtbank juist overwogen met betrekking tot de proceskostenvergoeding?

Belanghebbende heeft op de zitting zijn stellingen met betrekking tot de weigering van [A] door de rechtbank, schending van de hoorplicht en de schending van artikel 8:42 Algemene bestuursrecht (hierna: de Awb) ingetrokken.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en toewijzing van de door hem ingenomen standpunten. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing