Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-11-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3806, 20/00499

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-11-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3806, 20/00499

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 november 2022
Datum publicatie
26 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:3806
Formele relaties
Zaaknummer
20/00499
Relevante informatie
Art. 25e lid 4 AWR, Art. 14 EVRM, Art. 1 EP EVRM, Art. 20 lid 1 GW, Art. 120 GW

Inhoudsindicatie

Opbrengsten die worden behaald met vermogen dat afkomstig is uit een letselschadevergoeding is niet vrijgesteld van box-3-heffing.

Het hof verklaart de box-3-heffing over 2017 – onder verwijzing naar het Kerstarrest van de Hoge Raad - in strijd met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM in samenhang met artikel 14 EVRM. Het zogenoemde herstelbesluit van de staatssecretaris van Financiën leidt tot een hoger voordeel uit sparen en beleggen en biedt om die reden geen rechtsherstel voor belanghebbende. Het hof verleent daarom zelf rechtsherstel en stelt het voordeel uit sparen en beleggen vast op het werkelijk behaalde rendement. Partijen zijn het erover eens dat het werkelijk rendement kan worden vastgesteld op € 36.000.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00499

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 augustus 2020, nummer BRE 19/3954 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2017 opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft op 14 december 2018 bezwaar ingediend tegen de aanslag. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar is verschenen namens de inspecteur, [inspecteur] . Voor de zitting hebben belanghebbende en zijn gemachtigde laten weten dat zij niet zullen verschijnen. Daarbij heeft belanghebbende nog nader inhoudelijk gereageerd op het geschil.

1.6.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is verzonden.

1.8.

Het hof heeft aan belanghebbende bij brief van 30 juni 2021 verzocht schriftelijk inlichtingen te geven. Belanghebbende heeft bij brief van 24 augustus 2021 nadere inlichtingen verstrekt. Vervolgens heeft de inspecteur daarop gereageerd bij brief van 20 september 2021.

1.9.

Vervolgens heeft het hof bij brief van 25 mei 2022 partijen gevraagd te reageren op de arresten van de Hoge Raad van 24 december 20211 en 20 mei 2022.2 Beide partijen hebben schriftelijk gereageerd.

1.10.

Bij brief van 8 juli 2022 heeft het hof nadere inlichtingen gevraagd bij belanghebbende. Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 18 augustus 2022. Deze reactie is doorgezonden naar de inspecteur.

1.11.

De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur] .

1.12.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.13.

Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

In 2010 is belanghebbende betrokken geweest bij een auto-ongeluk. Als gevolg hiervan is hij invalide geraakt en heeft hij een letselschade-uitkering ontvangen van € 1.420.000 (hierna: de letselschade-uitkering).

2.2.

Op 30 augustus 2018 heeft belanghebbende zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2017 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 12.976. Dit belastbaar inkomen is als volgt opgebouwd:

Wajong-uitkering € 15.136

Af: studiekosten € 2.160

Totaal belastbaar inkomen uit werk en woning € 12.976

Ook heeft belanghebbende de volgende bezittingen aangegeven:

Bank en spaartegoeden in Nederland € 121.738

Aandelen, obligaties e.d. € 465.241

Overige vorderingen en contant geld € 105.000

(rechten op) onroerende zaken € 387.000

Totaal bezittingen € 1.078.979

Rekening houdend met het heffingsvrije vermogen (€ 25.000) bedraagt de grondslag voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen € 1.053.979. Hieruit volgt een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 47.811. Belanghebbende heeft aan hemzelf een inkomen uit sparen en beleggen van nihil toegerekend. Over het jaar 2017 heeft hij geen fiscale partner.

2.3.

Op 6 november 2018 heeft de inspecteur de aanslag opgelegd. Hierbij is hij afgeweken van de ingediende aangifte door het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen geheel aan belanghebbende toe te rekenen. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.976 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 47.811. Tevens heeft de inspecteur € 252 aan belastingrente in rekening gebracht.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of het vermogen van belanghebbende terecht wordt belast als inkomen uit sparen en beleggen en, als dat zo is, of het inkomen uit sparen en beleggen op een lager bedrag moet worden vastgesteld.

3.2.

Ter zitting zijn partijen tot overeenstemming gekomen over het bedrag aan daadwerkelijk behaald rendement met het vermogen. Dit bedrag wordt door partijen bepaald op € 36.000.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing