Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-11-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3875, 21/00926
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-11-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3875, 21/00926
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 9 november 2022
- Datum publicatie
- 11 mei 2023
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:2950, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/00926
Inhoudsindicatie
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek is de woning van belanghebbende doorzocht en is een schenkingsakte in beslag genomen. De akte is strafrechtelijk onrechtmatig verkregen. De inspecteur is via artikel 55 AWR in het bezit gekomen van de akte. De akte is voor de inspecteur aanleiding geweest tot het stellen van vragen. Omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de informatieverplichting van artikel 47 AWR, heeft de inspecteur een informatiebeschikking gegeven. Het hof is van oordeel dat de schenkingsakte in de belastingprocedure niet van bewijs hoeft te worden uitgesloten, dat de gevraagde informatie van belang kan zijn voor de belastingheffing van belanghebbende en dat belanghebbende op het toetsingsmoment niet heeft voldaan aan informatieverplichting. De informatiebeschikking is terecht gegeven.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00926
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 10 juni 2021, nummer BRE 20/5619 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven in verband met het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2016.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , tot bijstand vergezeld van de vader van belanghebbende [vader] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
De Belastingdienst/FIOD en het Openbaar Ministerie zijn in 2015 onder de naam ‘ [onderzoek] ’ een strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende en zijn zus gestart.
Op 14 september 2016 heeft [A] (hierna: [A] ), een opsporingsambtenaar/rechercheur werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD, het ‘proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming’ opgemaakt (hierna: het proces-verbaal aanvraag). In dit proces-verbaal is vastgelegd dat [A] de officier van justitie verzoekt om van de rechter-commissaris te vorderen dat in de woning van belanghebbende op 27 september 2016 een doorzoeking wordt verricht ter inbeslagname dan wel ter vastlegging van gegevens.
Op 16 september 2016 heeft [A] het ‘proces-verbaal van Ambtshandeling - correctie’ opgemaakt (hierna: het correctieproces-verbaal). In het correctieproces-verbaal is vermeld dat [A] op 12 september 2016 in de [B] van belanghebbende heeft gezien dat belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting 2015 melding heeft gemaakt van een bankrekening in het buitenland. Deze informatie is niet vermeld in het proces-verbaal aanvraag.
Op 22 september 2016 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechter-commissaris een doorzoeking zal verrichten in de woning van belanghebbende. Daarbij heeft de officier van justitie onder meer wél het proces-verbaal aanvraag aan de rechter-commissaris ter beschikking gesteld, maar niet het correctieproces-verbaal.
Op 23 september 2016 heeft de rechter-commissaris bepaald dat doorzoeking wordt gedaan in de woning van belanghebbende.
Op 27 september 2016 is een doorzoeking ter inbeslagneming en vastlegging van gegevens verricht in de woning van belanghebbende. Inbeslaggenomen is onder meer een schenkingsakte die op [datum] 2015 is ondertekend door belanghebbende en zijn vader [vader] (hierna: de schenkingsakte).
In de schenkingsakte is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
‘HOOFDSTUK 2. SCHENKINGSOVEREENKOMST
De schenker en de begiftigde hebben in 2014 een overeenkomst gesloten waarbij schenker aan begiftigde overdraagt alle bezittingen, vorderingen en toekomstige vorderingen voortvloeiende uit thans bestaande rechtsverhoudingen van de schenker, als beneficiary owner van onderstaande ondernemingen:
1. [bedrijf 1]
2. [bedrijf 2]
3. [bedrijf 3]
4. [bedrijf 4]
5. [bedrijf 5]
6. [bedrijf 6]
7. [bedrijf 7]
8. [bedrijf 8]
9. [bedrijf 9]
10. [bedrijf 10]
11. [bedrijf 11]
12. [bedrijf 12]
13. [bedrijf 13]
14. [bedrijf 14]
15. [bedrijf 15]
16. [bedrijf 16]
17. [bedrijf 17]
18. [bedrijf 18]
19. [bedrijf 19]
20. [bedrijf 20]
21. [bedrijf 21]
en of enig ander bezit of vordering voortvloeiende uit enig beneficiary ownership van de schenker. Bovengemelde eigendommen en of vorderingen worden door de begiftigde aanvaard, onder de voorwaarden zoals in deze overeenkomst opgenomen.
HOOFDSTUK 3. BEPALINGEN SCHENKINGSOVEREENKOMST
De schenkingsovereenkomst is voorts aangegaan onder de volgende bepalingen:
Schenkbelasting/aangifte
Aangezien de schenker meer dan tien jaar voor 2014 niet meer in Nederland woont, is op grond van de Successiewet 1956 geen schenkbelasting verschuldigd en partijen doen aldus van deze schenking geen aangifte.
Ontbindende voorwaarde
Als blijkt dat de begiftigde toch schenkbelasting voor deze schenking verschuldigd is, wordt de schenking ontbonden voor dat deel waarop geen vrijstelling(en) voor de schenkbelasting door de Belastingdienst is toegepast. Als deze ontbindende voorwaarde in werking treedt, wordt het geschonken bedrag voor zover dat niet is vrijgesteld van schenkbelasting geacht als lening te zijn verstrekt door de schenker aan de begiftigde, onder voorwaarden welke alsdan nader tussen partijen zullen worden vastgesteld.’.
De in hoofdstuk 2 van de schenkingsakte genoemde ondernemingen worden hierna ook aangeduid als: de 21 vennootschappen.
Op 12 juni 2017 heeft de inspecteur op grond van artikel 55 AWR het Openbaar Ministerie verzocht om gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek over te leggen. Naar aanleiding van het informatieverzoek aan het Openbaar Ministerie heeft de inspecteur op 13 juni 2017 de beschikking gekregen over de schenkingsakte.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2016 geen inkomsten vermeld die verband houden met het bezit van (een economische eigendom van) aandelen in (een van de) 21 vennootschappen. De inspecteur heeft bij brief van 26 februari 2018 de (voormalige) gemachtigde van belanghebbende naar aanleiding van de ingediende aangifte IB/PVV 2016 verzocht om informatie. De inspecteur heeft meegedeeld dat hij beschikt over gegevens dat belanghebbende aandeelhouder dan wel gerechtigde is (geweest) van de 21 vennootschappen. De inspecteur heeft de volgende vragen gesteld over de 21 vennootschappen:
‘1. Kunt u per vennootschap aangeven of uw cliënt aandeelhouder en/of gerechtigde is?
2. Beschikt uw cliënt over aandeelhoudersbewijzen o.i.d.? Zo ja, dan verzoek ik u daarvan een afschrift aan mij te verstrekken.
3. Ik verzoek u een afschrift van het aandeelhoudersregister van elke vennootschap te verstrekken.
4. Indien uw cliënt inmiddels geen aandeelhouder en/of gerechtigde meer is van één of meerdere van de hierboven genoemde vennootschappen, dan verzoek ik u dit per vennootschap aan te geven met de datum van wijziging en tegen welke verkoopprijs de vennootschap is verkocht en aan welke (rechts-) persoon deze vennootschap is verkocht. Ik verzoek u hierbij een afschrift van de akte van verkoop te verstrekken.
5. Ik verzoek u per vennootschap, een uittreksel van de Kamer van Koophandel te verstrekken, waaruit blijkt dat uw cliënt aandeelhouder/gerechtigde is.
6. Ik verzoek u per vennootschap, een uittreksel van de Kamer van Koophandel te verstrekken, waaruit blijkt wie de directie uitoefent van de desbetreffende vennootschap.
7. Ik verzoek u de jaarrekeningen 2014 tot en met 2017 van de betreffende vennootschappen aan mij te verstrekken.
8. Indien een betreffende vennootschap onroerende zaken in haar bezit heeft, verzoek ik u hiervan een afschrift te verstrekken, waaruit de juridische en/of economische eigendom blijkt.’.
Op 23 maart 2018 heeft de officier van justitie de beslissing genomen de strafzaak tegen belanghebbende te seponeren wegens onvoldoende bewijs (sepotcode 02).
Bij brief van 26 maart 2018 heeft de (voormalige) gemachtigde van belanghebbende in antwoord op de gestelde vragen het volgende bericht:
‘21 vennootschappen
De heer [vader] heeft deze vennootschappen geschonken aan zijn zoon. Zie hiervoor bijlage 2 (schenkingsakte). Er is tot nu toe geen uitvoering gegeven aan de schenking. De aandelen zijn juridisch niet geleverd. Er zou volgens hem ook geen voordeel behaald zijn door de heer [belanghebbende] . Dit is ook de reden waarom de heer [belanghebbende] de gegevens niet aan ons heeft verstrekt om deze in de aangifte te verwerken.’.
Als bijlage bij deze brief is de schenkingsakte gevoegd.
Bij brief van 16 april 2018, gericht aan de voormalige gemachtigde van belanghebbende, heeft de inspecteur wederom verzocht de gestelde vragen te beantwoorden. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 27 april 2018, de gestelde vragen als volgt beantwoord:
‘Ter zake de 21 vennootschappen.
Zoals reeds eerder meegedeeld zijn die geschonken maar niet geleverd.
Nu het zo is of in ieder geval was , hebben de betreffende ondernemingen aandelen aan toonder. De levering vindt dan ook plaats door de fysieke overdracht van de aandelen aan een persoon. Welnu ik verklaar dat de leveringen niet hebben plaats gevonden.
De schenking is gedaan in een periode van levensbedreigende situaties van mijn vader reden waarom zaken veilig werden gesteld voor het geval dat er tot een levensbeëindiging zou worden gekomen.
Zoals U ongetwijfeld zult weten bestaan vele van de door U gevraagde documenten helemaal niet bij een onderneming met aandelen aan toonder
Ik kan verklaren dat ik geen eurocent voordeel heb genoten en of geen enkele vordering heb verkregen aangaande deze ondernemingen.’.
Bij brief van 11 juli 2018, gericht aan de (voormalige) gemachtigde van belanghebbende, heeft de inspecteur wederom verzocht de gestelde vragen te beantwoorden. Bij brief van 26 september 2018 heeft de inspecteur de gestelde vragen nogmaals herhaald, deze keer direct gericht aan belanghebbende. In reactie op de vragenbrieven gedagtekend 11 juli 2018 en 26 september 2018 heeft belanghebbende, bij brieven van 6 september 2018 en 10 oktober 2018, verwezen naar eerdere correspondentie en daarbij aangegeven dat de gestelde vragen volgens hem al zijn beantwoord.
De officier van justitie heeft belanghebbende bij brief van 5 november 2018 bericht dat, naar aanleiding van een daartoe gedaan verzoek van belanghebbende, de sepotcode zal worden gewijzigd naar 01 (ten onrechte als verdachte aangemerkt).
De inspecteur heeft met dagtekening 26 september 2019 de informatiebeschikking gegeven, omdat belanghebbende met betrekking tot de gestelde vragen in zijn ogen niet heeft voldaan aan de op hem berustende informatieverplichting uit hoofde van artikel 47 AWR. In de informatiebeschikking is onder meer het volgende vermeld:
‘Samenvattend heb ik de volgende gegevens opgevraagd:
• Stukken van iedere vennootschap waaruit blijkt dat sprake is van aandelen aan toonder;
• Per vennootschap aangeven of u aandeelhouder en/of gerechtigde bent;
• Een afschrift van aandeelhoudersbewijzen o.i.d., indien u hiervan in bezit bent;
• Een afschrift van het aandeelhoudersregister van elke vennootschap;
• Indien u inmiddels geen aandeelhouder en/of gerechtigde meer bent van één van geschonken 21 vennootschappen, dan per vennootschap aan te geven met de datum van wijziging en tegen welke verkoopprijs de vennootschap is verkocht en aan welke (rechts-) persoon deze vennootschap is verkocht. Inclusief het verstrekken van een afschrift van de akte van verkoop;
• Een uittreksel van de Kamer van Koophandel per vennootschap, waaruit blijkt dat u aandeelhouder/gerechtigde bent;
• Een uittreksel van de Kamer van Koophandel per vennootschap, waaruit blijkt wie de directie uitoefent van de desbetreffende vennootschap;
• De jaarrekeningen 2014 tot en met 2017 van elke vennootschap;
• Een afschrift van juridische en/of economische eigendom, indien een betreffende vennootschap onroerende zaken in haar bezit heeft.’.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De inspecteur heeft op 21 februari 2020 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar tegen de informatiebeschikking ongegrond verklaard.
De Nationale ombudsman heeft op 19 mei 2021, naar aanleiding van een verzoek van de zus van belanghebbende (verzoekster), een rapport uitgebracht onder de naam ‘De FIOD en het OM geven incomplete informatie aan rechter-commissaris die moet beslissen over huiszoeking’. In het rapport heeft de Nationale ombudsman onder meer het volgende geoordeeld:
‘Uit het onderzoek van de ombudsman is het volgende naar voren gekomen. Volgens de FIOD was bij de start van het strafrechtelijk onderzoek naar verzoekster het door haar verkregen vermogen (de schenking van de heer X) niet bekend bij de Belastingdienst. Op 12 september 2016 heeft de FIOD de [B] geconstateerd dat verzoekster over het belastingjaar 2015 aangifte inkomstenbelasting had gedaan. In die belastingaangifte werd melding gemaakt van verzoeksters bankrekening in het buitenland. Op 14 september 2016 is een proces-verbaal aanvraag doorzoeking opgemaakt, waarin deze informatie niet is vermeld. De FIOD heeft deze informatie wel opgenomen in het correctieproces-verbaal van 16 september 2016. Dit correctieproces-verbaal is niet aan de RC verstrekt. Op het moment dat het correctieproces-verbaal werd opgemaakt, had de RC nog niet beslist op de vordering doorzoeking.
Nu uit de wet volgt dat aan de RC alle relevante stukken en inlichtingen dienen te worden verstrekt in het kader van een vordering doorzoeking, rijst de vraag of de informatie over de 'aangifte inkomstenbelasting 2015' relevant was voor de RC en dus aan hem verstrekt had moeten worden. Deze informatie was opgenomen in het correctieproces-verbaal.
Naar het oordeel van de ombudsman was de informatie over de belastingaangifte relevant voor de beoordeling van de RC en is die informatie ten onrechte niet aan hem verstrekt. Het doel van de doorzoeking was onder meer om verzoeksters inkomstenbronnen te achterhalen. Dat heeft de FIOD in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking vermeld. Uit het correctieproces-verbaal bleek dat eerdere informatie (in het aanvangsproces-verbaal) die aan de RC was meegegeven niet (meer) klopte en dat verzoeksters vermogen in het buitenland wél bij de Belastingdienst bekend was. In die context was de informatie over de belastingaangifte relevant voor de beoordeling van de aanvraag doorzoeking. De RC moet voor de beoordeling van de vordering doorzoeking weten of er wijzigingen zijn in de informatie die aan hem is aangeleverd.
Ook uit de feiten en omstandigheden die zich na de doorzoeking hebben voorgedaan, maakt de ombudsman op dat de informatie over de 'aangifte inkomstenbelasting 2015' relevant was voor de RC. De RC heeft na de doorzoeking expliciet opheldering gevraagd aan het OM over de belastingaangifte van verzoekster. Ook heeft het OM mede vanwege de belastingaangifte in de strafzaak tegen verzoekster een sepotgrond 01 toegekend. Dit maakt dat er per definitie sprake was van ontlastend bewijs dat dus relevant was en aan de RC had moeten worden verstrekt. Door de informatie over de belastingaangifte niet aan de RC te verstrekken, is hem - als onafhankelijke rechter - de mogelijkheid ontnomen om zich op basis van een evenwichtig dossier een oordeel te vormen over de vordering doorzoeking. Dat de FIOD stelt dat de RC de vordering doorzoeking ook had toegewezen als hij wel over die informatie had beschikt, maakt dit niet anders. Het gaat immers niet om de vraag of de RC een andere beslissing had genomen als hij kennis had genomen van de informatie over de belastingaangifte, maar het gaat om de vraag of die informatie relevant was voor de RC en dus aan hem verstrekt had moeten worden.
Doordat de FIOD de informatie over de belastingaangifte niet (via het OM) aan de RC heeft verstrekt, heeft de FIOD zijn wettelijke taak verzaakt. Ook heeft de FIOD bij de informatieverstrekking aan de RC onvoldoende rekening gehouden met het belang van verzoekster (toen nog verdachte). De Nationale ombudsman concludeert dat de FIOD in strijd met het behoorlijkheidsvereiste van fair play heeft gehandeld door de RC niet (via het OM) te infomeren over de belastingaangifte van verzoekster.
De ombudsman kan begrijpen dat door de gang van zaken bij verzoekster de indruk is ontstaan dat de FIOD (de informatie uit) het correctieproces-verbaal bewust niet met de RC heeft gedeeld. Het feit dat de FIOD dit proces-verbaal opmaakt (en dat is niet zomaar) en hier de RC vervolgens niet over informeert, is opmerkelijk. Verder valt de ombudsman op dat de FIOD in het correctieproces-verbaal niet vermeldt wanneer de belastingaangifte is gedaan en dat de FIOD dit ook later (bij de beantwoording van de vragen van de RC) niet aan de RC meegeeft.
De ombudsman rekent het niet verstrekken van de informatie over de belastingaangifte aan de RC ook het OM aan- Het OM is eindverantwoordelijk voor het opsporingsonderzoek dat in dit geval werd uitgevoerd door de FIOD. Dat uit het onderzoek van de ombudsman is gebleken dat de FIOD het correctieproces-verbaal (met de informatie over de belastingaangifte) pas aan het OM verzond toen het opsporingsonderzoek was afgerond, doet niet af aan de eindverantwoordelijkheid die het OM draagt. De ombudsman verwacht van het OM dat het die verantwoordelijkheid pakt en zicht houdt op welke stukken de FIOD produceert tijdens het opsporingsonderzoek. Hierbij is voor de ombudsman ook van belang dat het OM tijdens opsporingsonderzoeken zelf de [B] kan raadplegen. Dat is tijdens dit opsporingsonderzoek helaas niet gebeurd. De ombudsman is met verzoekster eens dat het grote tijdsverloop (ruim 9 maanden) tussen het aanvangsproces-verbaal van 2 december 2015 en de vordering doorzoeking van 22 september 2016 vragen oproept over onder meer de zoekslagen naar verzoeksters inkomensgegevens. Daarbij valt de ombudsman op dat noch in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking noch in het daarbij gevoegde aanvangsproces-verbaal vermeld wordt wanneer de laatste zoekslag naar verzoeksters aangifte inkomstenbelasting is gemaakt. De ombudsman vindt dat het OM mede vanwege het grote tijdsverloop kritischer had moeten zijn op de infomatie die door de FIOD voor de aanvraag doorzoeking aan het OM was aangeleverd.
Daarnaast vindt de ombudsman het zorgelijk dat de mailwisseling met de RC niet in het onderzoeksdossier van het OM is opgenomen. Ook dit geeft geen blijk van het voeren van voldoende regie door het OM over het onderzoek. De ombudsman is van oordeel dat de mailwisseling met de RC in het onderzoeksdossier van het OM hoort te zitten, zodat de rechter en de verdachte hiervan kennis kunnen nemen als de zaak aan de strafrechter wordt voorgelegd. Dat de mailwisseling ontbreekt in het dossier van het OM, duidt op gebrekkige dossiervorming.
De onderzochte gedragingen van de FIOD en het OM zijn niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Fiscale Inlichtingen- en opsporingsdienst en van het Openbaar Ministerie is gegrond, wegens schending van het behoorlijkheidsvereiste van fair Play.’
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking ten onrechte aan belanghebbende is gegeven. Meer in het bijzonder is in geschil of de schenkingsakte van bewijs dient te worden uitgesloten omdat deze onrechtmatig is verkregen en of belanghebbende volledig aan de informatieverplichting heeft voldaan.
Ter zitting heeft belanghebbende zijn stelling dat de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, wegens schending van de regels betreffende het horen van belanghebbende in de bezwaarfase, ingetrokken. Ook heeft belanghebbende ter zitting uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard niet langer aanspraak te maken op de dwangsom waarom hij had gevraagd.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de informatiebeschikking. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.