Home

Hoge Raad, 31-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:154, 22/04816

Hoge Raad, 31-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:154, 22/04816

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
31 januari 2025
Datum publicatie
31 januari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:154
Formele relaties
Zaaknummer
22/04816

Inhoudsindicatie

Artt. 47 en 52a AWR; informatiebeschikking; gebruik van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs in belastingzaken; bewijsuitsluiting; zozeer-indruistcriterium.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/04816

Datum 31 januari 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 november 2022, nr. 21/009261, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 20/5619) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven informatiebeschikking.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.B. Weijers, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 24 november 2023 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1.1

In verband met een strafrechtelijk onderzoek waarin belanghebbende een van de verdachten was, heeft met verlof van de rechter-commissaris op 27 september 2016 doorzoeking van de woning van belanghebbende plaatsgevonden.

2.1.2

Aan het verlof van de rechter-commissaris lag een proces-verbaal ten grondslag dat op 14 september 2016 was opgemaakt door een opsporingsambtenaar van de Belastingdienst/FIOD. Deze opsporingsambtenaar had op 12 september 2016 geconstateerd dat belanghebbende in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2015 melding heeft gemaakt van een bankrekening in het buitenland. Die informatie was niet opgenomen in het proces-verbaal van 14 september 2016. Op 16 september 2016 heeft de opsporingsambtenaar daarom een ‘proces-verbaal van Ambtshandeling - correctie’ opgemaakt, waarin deze informatie alsnog is vermeld (hierna: het correctieproces-verbaal).

2.1.3

Bij de vordering van de officier van justitie dat de rechter-commissaris een doorzoeking zal verrichten in de woning van belanghebbende, is onder meer het proces-verbaal aan de rechter-commissaris ter beschikking gesteld, maar niet het correctieproces-verbaal.

2.2

Bij die doorzoeking is een schenkingsakte aangetroffen en in beslag genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de schenkingsakte strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs is.

2.3

De Inspecteur heeft op grond van artikel 55 AWR het Openbaar Ministerie verzocht om gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek over te leggen. Naar aanleiding van dit informatieverzoek heeft de Inspecteur de beschikking gekregen over de inbeslaggenomen schenkingsakte. De schenkingsakte is gedateerd 11 februari 2015 en ondertekend door belanghebbende en zijn vader. In de schenkingsakte staat onder meer vermeld dat de vader zijn aandelen in 21 vennootschappen schenkt aan belanghebbende.

2.4

Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor de IB/PVV voor het jaar 2016 geen inkomsten vermeld die verband houden met het bezit van (economische eigendom van) aandelen in een of meer van die 21 vennootschappen.

2.5

De Inspecteur heeft belanghebbende naar aanleiding van deze aangifte op grond van artikel 47 AWR schriftelijk verzocht om informatie in verband met deze vennootschappen, en heeft daartoe een aantal vragen gesteld in verband met het vaststellen van de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2016. Daarbij heeft de Inspecteur meegedeeld dat hij beschikt over gegevens dat belanghebbende aandeelhouder dan wel gerechtigde is (geweest) van de genoemde 21 vennootschappen.

2.6

De Inspecteur heeft een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR gegeven, omdat belanghebbende naar zijn mening niet heeft voldaan aan de uit hoofde van artikel 47 AWR op hem rustende informatieverplichting.

3 De oordelen van het Hof

3.1

Voor het Hof was in geschil of de informatiebeschikking ten onrechte aan belanghebbende is gegeven. Meer in het bijzonder was in geschil of de schenkingsakte van het bewijs dient te worden uitgesloten omdat deze door het Openbaar Ministerie onrechtmatig is verkregen.

3.2

Het Hof heeft onder aanhaling van het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:643 (hierna: het arrest van 20 maart 2015), geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat de schenkingsakte – naar tussen partijen niet in geschil is – strafrechtelijk onrechtmatig is verkregen, niet zonder meer leidt tot de conclusie dat die akte in deze belastingzaak jegens belanghebbende van het bewijs moet worden uitgesloten. Het gebruik van een bewijsmiddel door de inspecteur in een belastingzaak is slechts dan niet toegestaan, indien dit is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht (hierna: het zozeer-indruistcriterium). Uitsluiting van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs is in een belastingzaak slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde. Dit is slechts het geval indien die bewijsuitsluiting is geboden als rechtsstatelijke waarborg in geval een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, aldus het Hof.

3.3

Het Hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat het correctieproces-verbaal ten onrechte niet aan de rechter-commissaris ter beschikking is gesteld, nog niet de conclusie rechtvaardigt dat de schenkingsakte op een zodanige wijze is verkregen dat is voldaan aan het zozeer-indruistcriterium. De verantwoordelijkheid voor het ter beschikking stellen van het correctieproces-verbaal aan de rechter-commissaris lag bij het Openbaar Ministerie en niet bij de Inspecteur. Uit de stukken van het geding valt niet op te maken waarom het correctieproces-verbaal niet aan de rechter-commissaris ter beschikking is gesteld. Belanghebbende heeft daarover tijdens de zitting gesteld dat de Inspecteur zich, onder de vlag van de Belastingdienst/FIOD, schuldig heeft gemaakt aan misleiding. De stukken van het geding bieden echter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de Belastingdienst/FIOD dan wel het Openbaar Ministerie opzettelijk het correctieproces-verbaal aan de rechter-commissaris heeft onthouden of dat de Inspecteur of aan hem ondergeschikte ambtenaren daarbij enige betrokkenheid hebben gehad, aldus het Hof. Weliswaar is ten onrechte niet het correctieproces-verbaal aan de rechter-commissaris verstrekt, maar naar het oordeel van het Hof is daarmee nog niet sprake van een aanzienlijke schending van een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel waarvoor bewijsuitsluiting als rechtsstatelijke waarborg is geboden. Het Hof achtte het ook ongewis of de rechter-commissaris een andere beslissing zou hebben genomen op het verzoek een doorzoeking te verrichten, als hij het correctieproces-verbaal wel zou hebben gehad. Naar het oordeel van het Hof is daarom niet voldaan aan het zozeer-indruistcriterium, zodat het geen aanleiding ziet de schenkingsakte in deze procedure van het bewijs uit te sluiten.

3.4

Het Hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond is en beslist dat belanghebbende in de gelegenheid dient te worden gesteld om binnen een termijn van vier weken, gerekend vanaf de dag dat zijn uitspraak in het openbaar is uitgesproken, alsnog aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichting te voldoen.

4 Beoordeling van de middelen

5 Proceskosten

6 Beslissing