Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-11-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4046, 22/00141
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-11-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4046, 22/00141
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 23 november 2022
- Datum publicatie
- 4 juli 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:6398, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1537
- Zaaknummer
- 22/00141
Inhoudsindicatie
Het belastingverdrag tussen Nederland en België (hierna: het belastingverdrag) staat niet in de weg aan de uit artikel 8.9, lid 3, Wet IB 2001 en artikel 8.9a, lid 2, Wet IB 2001 volgende verminderingen van de (bijzondere) verhoging van de algemene heffingskorting. Het hof acht van belang dat de algemene heffingskorting deel uitmaakt van het tarievenstelsel en het belastingverdrag hier niets over regelt. Het hof acht daarnaast van belang dat de over het Belgische pensioen verschuldigde IB, na vermindering ter voorkoming van dubbele belasting, € 0 bedraagt. De non-discriminatiebepaling uit artikel 26, paragraaf 1, belastingverdrag staat eveneens niet in de weg aan voornoemde verminderingen, aangezien belanghebbende de Nederlandse nationaliteit heeft.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00141
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 14 december 2021, nummers BRE 20/6197 en 21/881, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting (hierna: IB) 2017 (hierna: de aanslag) opgelegd. Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikking belastingrente vergoed (hierna: de belastingrentebeschikking).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de belastingrentebeschikking. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep betrekking heeft op een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is gehuwd met [echtgenoot] (hierna: de echtgenoot). Belanghebbende en de echtgenoot woonden geheel 2017 in België. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit.
Met betrekking tot het jaar 2017 heeft belanghebbende op 13 september 2019 als buitenlandse belastingplichtige aangifte gedaan voor de IB. Belanghebbende heeft in de aangifte aangegeven dat de echtgenoot haar fiscale partner is, dat zij voldoet aan de voorwaarden om aangemerkt te worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, dat is voldaan aan de voorwaarden die gesteld worden aan het recht tot uitbetaling van heffingskortingen en dat zij niet premieplichtig is in Nederland. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 1.561. Dit betreft een door Rabobank uitgekeerd pensioen waarover België op grond van het tussen Nederland en België gesloten belastingverdrag1 (hierna: het belastingverdrag) heffingsbevoegd is.
Belanghebbende heeft op 19 januari 2020 ter zake van het jaar 2017 opnieuw aangifte gedaan voor de IB en premie volksverzekeringen (hierna: PVV), ditmaal als binnenlandse belastingplichtige. Deze aangifte is niet in behandeling genomen. Hierna wordt de op 13 september 2019 ingediende aangifte (zie onder 2.2) aangeduid als “de aangifte”.
Met dagtekening 3 november 2020 heeft de inspecteur de aanslag, overeenkomstig de aangifte, aan belanghebbende opgelegd. Het op de aanslag aan belanghebbende uit te keren bedrag is € 1.685. Dit bedrag is als volgt berekend:
Verschuldigde IB na voorkoming van dubbele belasting2 |
€ 0 |
Maximumbedrag bijzondere verhoging algemene heffingskorting |
€ 2.254 |
Vermindering artikel 8.9, lid 3, Wet IB 2001 |
- € 138 |
Vermindering artikel 8.9a, lid 2, Wet IB 2001 |
- € 431 |
Uitbetaalde heffingskorting |
€ 1.685 |
Gelijktijdig met de aanslag is aan belanghebbende de belastingrentebeschikking gegeven. Het op die beschikking te ontvangen bedrag is € 51. De belastingrente is berekend over de periode 14 december 2019 tot 15 december 2020.
Aan de echtgenoot is op 20 oktober 2020 de aanslag IB/PVV 2017 opgelegd. Het op die aanslag te betalen bedrag aan IB/PVV bedraagt, na verrekening met de loonbelasting en de heffingskortingen, € 3.182.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft belanghebbende recht op uitbetaling van een hoger bedrag aan algemene heffingskorting dan bij de aanslag aan haar is verleend?
2. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van een hoger bedrag aan belastingrente dan bij de belastingrentebeschikking aan haar is verleend?
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op grond van het vertrouwensbeginsel aanspraak kan maken op uitbetaling van het bij de aanslag uitgekeerde bedrag van € 1.685 aan heffingskorting.
Belanghebbende concludeert tot het verlenen van een hogere teruggaaf algemene heffingskorting en hogere vergoeding van belastingrente. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.