Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1105, 21/01206 en 21/01207
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1105, 21/01206 en 21/01207
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 april 2023
- Datum publicatie
- 24 augustus 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:3159, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/01206 en 21/01207
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid hoger beroep en ambtelijk verzuim inspecteur bij navorderings- en conserverende aanslag. In geschil is of het hoger beroep ontvankelijk is en of de aanslagen vernietigd moeten worden. Wat betreft de ontvankelijkheid is de uitspraak van de rechtbank nooit aangekomen bij gemachtigde. Er is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft uiteindelijk begin september - naar aanleiding van berichten van de inspecteur - contact opgenomen met de rechtbank en kennis genomen van de uitspraak door te kijken op www.rechtspraak.nl. Het hoger beroep is ingesteld op 26 september 2021. Gelet op de omstandigheden, oordeelt het hof dat belanghebbende ‘zo spoedig mogelijk’ na kennisneming het hoger beroep heeft ingediend. Het hoger beroep is ontvankelijk.
De aanslagen zijn juist vastgesteld. Belanghebbende stelt dat er geen nieuw feit is om een navorderingsaanslag op te leggen. Het hof wijst erop dat er geen sprake is van een navorderingsaanslag, maar van een primitieve conserverende aanslag, waardoor de voorwaarde van een nieuw feit niet relevant is. In de conserverende aanslag zit een bedrag aan lijfrenteaanspraken bij emigratie, welk bedrag ook terug te vinden is in de gewone aanslag, maar waarvoor een tegemoetkoming is gegeven in de gewone aanslag, waardoor er geen sprake is van dubbele heffing. Wat betreft de (gewone) navorderingsaanslag geldt dat er bij de primitieve aanslag ten onrechte Oostenrijkse loonheffing is verrekend, waardoor een navorderingsaanslag is opgelegd op grond van artikel 16, lid 2, letter a, AWR. De vraag of sprake is van een nieuw feit is dan niet relevant. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummers: 21/01206 en 21/01207
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (Oostenrijk),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 23 juni 2021, nummers BRE 19/1270 en 20/7822 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft een conserverende aanslag IB/PVV 2015 opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen beide aanslagen. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is op 25 maart 2015 (hierna: de emigratiedatum) geëmigreerd naar Oostenrijk. Tot de datum van emigratie heeft belanghebbende in Nederland inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking genoten van € 5.562. Daarop is € 2.570 aan loonheffingen ingehouden.
Belanghebbende heeft bij een verzekeringsmaatschappij een lijfrentepolis, die diende ter compensatie van een pensioentekort, afgesloten. De daarvoor betaalde lijfrentepremies heeft hij als uitgaven voor inkomensvoorziening in aanmerking genomen in de aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2014. Deze lijfrentepolis heeft belanghebbende in 2015, na de emigratiedatum, afgekocht. De verzekeringsmaatschappij heeft bij afkoop van de lijfrentepolis een bedrag van € 5.669 aan loonheffing ingehouden. De waarde in het economische verkeer van de lijfrentepolis bedraagt rond emigratiedatum € 10.206,13.
Belanghebbende heeft na de emigratiedatum in Oostenrijk loon genoten van € 29.692. Daarop is in Oostenrijk een bedrag van € 7.534 aan loonheffingen ingehouden (hierna: de Oostenrijkse loonheffing).
Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 aangifte IB/PVV gedaan door middel van een zogenoemd M-biljet. Hierbij is onder meer de Oostenrijkse loonheffing als (te verrekenen) voorheffing opgenomen. Nadien heeft belanghebbende twee gewijzigde M-biljetten ingediend. Het derde en tevens laatste M-biljet voor het jaar 2015 heeft belanghebbende met hulp van [A] van de Belastingdienst ingediend. In deze laatste aangifte zijn het Oostenrijkse loon en de Oostenrijkse loonheffing niet opgenomen.
De aanslag IB/PVV 2015 is met dagtekening 29 juni 2018 (hierna: de aanslag) aan belanghebbende opgelegd. Voor de IB is de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.053. Het premie-inkomen voor de PVV is vastgesteld op nihil. Het bedrag aan verschuldigde IB/PVV komt uit op € 5.126. Daarop is een bedrag aan loonheffing van in totaal € 15.774 als voorheffing in mindering gebracht. Onderdeel van dit bedrag is het bedrag aan Oostenrijkse loonheffing. Het saldo van de verschuldigde IB/PVV en de voorheffingen is € 10.648 negatief. Bij de aanslag leidt dit niet tot een teruggave voor belanghebbende omdat dit bedrag al (per saldo) bij voorlopige aanslagen is terugbetaald.
Ter zake van de lijfrenteaanspraak op emigratiedatum heeft de inspecteur met dagtekening 15 november 2018 de conserverende aanslag opgelegd en gelijktijdig bij beschikking revisierente in rekening gebracht. Deze aanslag is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
De inspecteur heeft geconstateerd dat omdat in de aangifte het Oostenrijkse loon en de Oostenrijkse loonheffing in een verkeerde rubriek is aangegeven, belanghebbende meer heeft teruggekregen (€ 10.648; zie 2.5) dan waarop hij recht heeft. Om die reden is de navorderingsaanslag opgelegd. Daarbij is het belastbare inkomen uit werk en woning voor de IB vastgesteld op € 5.562, is het premie-inkomen vastgesteld op nihil en is rekening gehouden met een loonheffing van in totaal € 8.240 (zie 2.1 en 2.2). De IB/PVV bedraagt, na toepassing van de heffingskortingen, nihil. De navorderingsaanslag resulteert in een te betalen bedrag van € 2.408, vermeerderd met € 272 belastingrente. De navorderingsaanslag is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank heeft de beschikking belastingrente ter zake van de navorderingsaanslag verminderd tot één berekend over de periode 1 juli 2016 tot en met 7 januari 2017, het verzamelinkomen vastgesteld op € 669, de conserverende aanslag vermindert tot één berekend naar een te conserveren inkomen van € 10.206 en de beschikking revisierente dienovereenkomstig verminderd.
De uitspraak van de rechtbank is op 23 juni 2021 openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl en op 5 juli 2021 aangetekend aan partijen verzonden. Uit de door PostNL verstrekte informatie kan worden afgeleid dat de uitspraak op 6 juli 2021 niet bezorgd kon worden op het adres van gemachtigde en dat het vanaf die datum kon worden afgehaald bij een PostNL-punt. Dit poststuk is niet afgehaald en op 21 juli 2021 retour gezonden naar de rechtbank, waar het op 22 juli 2021 is bezorgd.
Gemachtigde heeft begin september kennis genomen van de uitspraak via www.rechtspraak.nl.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is het hoger beroep ontvankelijk?
2. Dient de navorderingsaanslag respectievelijk de conserverende aanslag te worden vernietigd wegens een ambtelijk verzuim van de zijde van de inspecteur?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vernietiging van de conserverende aanslag en de navorderingsaanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.