Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1112, 22/01529 en 22/01530

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1112, 22/01529 en 22/01530

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 april 2023
Datum publicatie
24 augustus 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:1112
Formele relaties
Zaaknummer
22/01529 en 22/01530
Relevante informatie
Art. 8:81 Awb, Art. 8:108 Awb

Inhoudsindicatie

Belanghebbende verzoekt om een voorlopige voorziening inhoudende (1) een voorschot op een teruggaaf wegens verliesverrekening, te betalen door de inspecteur, (2) inzage in zijn dossier en (3) inzage in de verwerking door de inspecteur van zijn persoonsgegevens. Het hof is van oordeel dat ten aanzien van punt 1 wel sprake is van connexiteit maar dat het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Met betrekking tot punt 2 oordeelt het hof dat er geen sprake is van connexiteit. Betreffende punt 3 oordeelt het hof dat hij niet bevoegd is hierover te oordelen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer, optredend als voorzieningenrechter

Kenmerken: 22/01529 en 22/01530

Uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 Awb van

[belanghebbende] ,

te [woonplaats] ,

hierna: verzoeker,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de voor het jaar 2015 aan verzoeker opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw), alsmede de verzuimboete bij de aanslag IB/PVV 2015.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan verzoeker is voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV en Zvw opgelegd alsmede een (verzuim)boetebeschikking en zijn belastingrentebeschikkingen gegeven. Bij uitspraak van 5 september 2022 heeft de rechtbank (kenmerken BRE 21/1261 en BRE 21/1262) het beroep van verzoeker tegen deze aanslagen en boetebeschikking ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking vernietigd en de verzuimboete verminderd tot € 313. Verzoeker is tegen deze uitspraak in hoger beroep gekomen. Dit hoger beroep is bij het hof bekend onder de nummers 23/00299 en 23/00300.

1.2.

Bij brief van 14 september 2022 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht (hierna: verzoek 1) om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat aan verzoeker een bedrag van € 10.000 wordt toegekend, te betalen door de inspecteur binnen 24 uur na de uitspraak door de voorzieningenrechter, alsmede dat hij inzage krijgt in zijn fiscale dossier. Het bedrag van € 10.000 is terug te voeren naar een door belanghebbende te verwachten carry-backbeschikking ten gevolge van het in de aangifte IB/PVV 2015 aangegeven negatieve belastbaar inkomen uit woning en werk van € 42.243.

1.3.

Met zijn brieven van 11 en 30 november 2022 verzoekt verzoeker (hierna: verzoek 2) de voorzieningenrechter te bepalen – zo mogelijk als voorlopige voorziening – dat de inspecteur inzage in verzoekers volledige invorderingsdossier inclusief dat van [BV 1] en [BV 2] geeft.

1.4.

Tevens begrijpt de voorzieningenrechter dat verzoeker een verzoek doet (hierna: verzoek 3) tot inzage in de door de Belastingdienst verwerkte persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).

1.5.

Op grond van artikel 8:58 Awb hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Op 16 november 2022 heeft een regiezitting (inzake de bodemzaak alsmede het verzoek om een voorlopige voorziening) plaatsgevonden door middel van een digitale beeld- en geluidverbinding. Op 18 januari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden louter met betrekking tot het verzoek om een voorlopige voorziening en ook door middel van een digitale beeld- en geluidverbinding. Verzoeker kon daarbij wegens een niet werkende beeldverbinding niet worden gezien, maar wel worden gehoord. Verzoeker en de inspecteur hebben aangegeven tegen deze wijze van communiceren geen bezwaren te hebben.

1.7.

Op 16 november 2022 zijn gezien en gehoord verzoeker en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op de zitting van 18 januari 2023 is verzoeker gehoord en namens de inspecteur gezien en gehoord [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.8.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.9.

Nadien heeft verzoeker op 2 maart 2023 nadere stukken ingezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zittingen zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.

2.1.

Aan verzoeker zijn de in onderdeel 1.1 vermelde aanslagen opgelegd en de boetebeschikking gegeven.

2.2.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 september 2022 (kenmerken BRE 21/1261 en BRE 21/1262) het beroep van verzoeker tegen deze aanslagen en boetebeschikking ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking vernietigd en de verzuimboete verminderd tot € 313. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat door de inspecteur terecht een beroep is gedaan op omkering en verzwaring van de bewijslast omdat de vereiste aangifte niet is gedaan in verband met de stelling van de inspecteur dat verzoeker meer heeft uitgegeven dan hij aan inkomen heeft aangegeven. Vervolgens heeft zij geoordeeld dat de schatting door de inspecteur dat verzoeker € 50.000 meer inkomsten moet hebben genoten redelijk is. De bijgetelde inkomsten (uit onbekende bron) zijn daarbij aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat verzoeker het vereiste (verzwaarde) tegenbewijs niet heeft geleverd. De rechtbank heeft ambtshalve vanwege overschrijding van de redelijke termijn de boetebeschikking van € 369 naar € 313 verlaagd. Ook heeft zij de inspecteur en de minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot het vergoeden van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3 Gronden

Vooraf

3.0.

Het hof heeft op 3 maart 2023 een brief met bijlagen van verzoeker - gedateerd 2 maart 2023 - na sluiting van het onderzoek ter zitting, ontvangen. De voorzieningenrechter merkt deze brieven, gelet op artikel 8:84, lid 5, Awb, aan als verzoeken om heropening van het onderzoek als bedoeld in artikel 8:68 Awb. In hetgeen verzoeker aanvoert, ziet de voorzieningenrechter geen reden om tot heropening van het onderzoek over te gaan.

Ten aanzien van het geschil

3.1.

Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81, lid 1, Awb in verbinding met het bepaalde in artikel 8:108 Awb, kan de voorzieningenrechter van het hof dat bevoegd is (of kan worden) in de hoofdzaak (vereiste van connexiteit) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Verzoek 1

3.2.

Ten tijde van het indienen van het in 1.2 vermelde verzoek om een voorlopige voorziening in verband met de in 1.1 vermelde aanslagen was het hoger beroep van verzoeker aanhangig, zodat ter zake van deze aanslagen aan de eis van connexiteit is voldaan.

3.3.

Met betrekking tot het voor een voorlopige voorziening benodigde spoedeisende belang heeft het volgende te gelden. Verzoeker stelt dat hij het geld dringend nodig heeft omdat hij anders weer dakloos wordt en de inspecteur bestrijdt dat dit een spoedeisend belang is.

3.4.

Verzoeker heeft met hetgeen hij heeft gesteld naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. Voor een spoedeisend belang moet namelijk sprake zijn van nadelige nevengevolgen waardoor verzoeker bij het uitblijven van een voorlopige voorziening ernstig en onherstelbaar nadeel zal leiden. Van dit laatste is de voorzieningenrechter, ook niet ten aanzien van het verzoek tot inzage in zijn fiscale dossier, niet gebleken. Tegenover de betwisting van de inspecteur heeft verzoeker namelijk geen stukken overgelegd waaruit het door hem gestelde blijkt zodat reeds hierom het verzoek moet worden afgewezen.

Verzoek 2

3.5.

De voorzieningenrechter begrijpt verzoeker zo dat hij inzage in het invorderingsdossier wenst. Aangezien van een lopend (hoger) beroep tegen een invorderingszaak waarin de belastingrechter bevoegd is niet is gebleken, wordt niet voldaan aan de eis van connexiteit en dient het verzoek in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor zover het verzoek ziet op inzage in belastingdossiers van rechtspersonen dient het verzoek ook niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat ook dan niet voldaan is aan de eis van connexiteit aangezien een eventuele hoofdzaak niet op verzoeker kan zien.

Verzoek 3

3.6.

Aangezien de belastingrechter niet bevoegd is te oordelen over door de Belastingdienst in het kader van de AVG verwerkte persoonsgegevens is de voorzieningenrechter niet bevoegd om over verzoek 3 te oordelen.

Ten aanzien van het griffierecht

3.7.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de inspecteur aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

3.8.

De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

4 Beslissing