Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-04-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1273, 21/00958 tot en met 21/00963
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-04-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1273, 21/00958 tot en met 21/00963
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 april 2023
- Datum publicatie
- 10 mei 2023
- Zaaknummer
- 21/00958 tot en met 21/00963
Inhoudsindicatie
Procedure over verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting voor de boekjaren 2007/2008 tot en met 2011/2012 door een in het VK gevestigde “open-ended” beleggingsinstelling. De teruggaafverzoeken die betrekking hebben op de boekjaren 2009/2010 tot en met 2011/2012 falen reeds aangezien belanghebbende noch door overlegging van dividendnota’s noch anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van “ten laste van hem ingehouden dividendbelasting” in de zin van artikel 11a, lid 1, Wet DB. Het hof komt met betrekking tot die boekjaren niet toe aan de vraag of belanghebbende objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi). Belanghebbende heeft voor de boekjaren 2007/2008 en 2008/2009 aannemelijk gemaakt dat sprake is ingehouden dividendbelasting in voornoemde zin. Het hof komt met betrekking tot die jaren toe aan een inhoudelijke beoordeling en het hof oordeelt dat belanghebbende onvergelijkbaar is met een fbi, omdat het VK niet aldaar woonachtige of gevestigde aandeelhouders met betrekking tot uit Nederland stammend dividendinkomen niet in de heffing betrekt. Het beroep op de drukvergelijking is onvoldoende onderbouwd. Het hof verleent ook met betrekking tot de boekjaren 2007/2008 en 2008/2009 geen teruggaaf.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/00958 tot en met 21/00963
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] (Verenigd Koninkrijk),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 mei 2021, nummers BRE 15/5965 tot en met 15/5970, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft voor de boekjaren 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 (hierna: boekjaar 2007/2008), 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 (hierna: boekjaar 2008/2009), 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010 (hierna: boekjaar 2009/2010), 1 april 2010 tot en met 31 maart 2011 (hierna: boekjaar 2010/2011) en 1 april 2011 tot en met 31 maart 2012 (hierna: boekjaar 2011/2012) verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend.
De inspecteur heeft de in 1.1 bedoelde verzoeken afgewezen.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur is niet tegemoetgekomen aan de bezwaren tegen de afwijzingen.
Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Een regiezitting heeft op 23 november 2022 plaatsgevonden in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] , als gemachtigden van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] , [inspecteur 5] , [inspecteur 6] en [inspecteur 7] .
Het hof heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
Belanghebbende heeft schriftelijke inlichtingen verstrekt bij brief van 20 december 2022.
De inspecteur heeft schriftelijke inlichtingen verstrekt bij brief van 18 januari 2023.
Afschriften van de onder 1.9 en 1.10 genoemde brieven zijn doorgestuurd naar de andere partij.
Het hof heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is een in het Verenigd Koninkrijk (hierna: VK) gevestigde, naar het recht van het VK opgerichte, “open-ended” beleggingsinstelling. Naar het in het VK geldende recht heeft zij de rechtsvorm van een investment company with variable capital (ICVC) en beschikt zij over rechtspersoonlijkheid. Belanghebbende is in het VK belastingplichtig voor de winstbelasting.
Belanghebbende is een instelling voor collectief beleggen met variabel kapitaal. Zij is een paraplufonds met vijf afzonderlijke subfondsen.
In elk subfonds kunnen “net income shares” en “net accumulation shares” worden uitgegeven. Bij “net income shares” worden dividenden aan de aandeelhouder uitgekeerd. Bij “net accumulation shares” worden geen dividenden aan de aandeelhouder uitgekeerd, maar worden winsten gereserveerd en bijgeschreven op het aandeel. Daarnaast heeft elk subfonds diverse aandelenklassen. Tussen de aandelenklassen bestaan verschillen in aandeelhouderskosten en operationele kosten. Dit heeft, onder meer, te maken met verschillen in de hoogte van de minimale belegging.
Het belastingstelsel zoals dat in de boekjaren 2007/2008 tot en met 2011/2012 in het VK gold, voorziet weliswaar in een fictie op grond waarvan aandeelhouders geacht worden dividend te ontvangen ongeacht of daadwerkelijk dividend is uitgekeerd, maar voorziet niet in een heffing, door die – voormalige – lidstaat, van niet in het VK woonachtige of gevestigde aandeelhouders in een aldaar gevestigde beleggingsinstelling.
Belanghebbende is in Nederland niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting.
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting.
Belanghebbende concludeert voor alle boekjaren tot teruggaaf van dividendbelasting. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.