Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-04-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1376, 21/01093
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-04-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1376, 21/01093
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 april 2023
- Datum publicatie
- 31 augustus 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:3550, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/01093
- Relevante informatie
- Art. 7 lid 4 Wet OB 1968
Inhoudsindicatie
Geen fiscale eenheid voor de omzetbelasting, omdat geen sprake is van organisatorische verwevenheid.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/01093
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 13 juli 2021, nummer BRE 18/1959, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) over de periode 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente (hierna: de rentebeschikking) in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende [A] en [B] en als gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] , [gemachtigde 3] en [gemachtigde 4] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
[ziekenhuis] (hierna: [ziekenhuis] ) en [B.V. 1] B.V. (thans: [B.V. 1] B.V.; hierna: [B.V. 1] ) hebben op 16 april 2008 een [B.V. 2] overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is overwogen:
“ [B.V. 1] en [ziekenhuis] gaan een samenwerking aan in de vorm van een gezamenlijk op te richten [B.V. 2] B.V., genaamd [belanghebbende] , hierna te noemen: de [B.V. 2] .”
Belanghebbende is op 16 april 2008 bij notariële akte door [ziekenhuis] en [B.V. 1] opgericht. Vanaf oprichting houdt zij zich bezig met het tegen vergoeding leveren van facilitaire diensten en schoonmaakdiensten aan [ziekenhuis] .
[ziekenhuis] houdt 51% van de aandelen in belanghebbende. De overige 49% van de aandelen wordt gehouden door [B.V. 1] .
In de akte van oprichting van belanghebbende is met betrekking tot de besluitvorming van de aandeelhouders in de algemene vergadering, voor zover relevant, opgenomen:
“BESLUITVORMING ALGEMENE VERGADERING
Artikel 19.
[…]
2. Voor zover de wet of de statuten geen grotere meerderheid voorschrijven besluit de algemene vergadering met een meerderheid van ten minste twee/derde gedeelte van de uitgebrachte stemmen.
[…]
4. Elk aandeel geeft recht op één stem. […]”
Bij brief van 29 april 2008 hebben belanghebbende en [ziekenhuis] de inspecteur verzocht om met ingang van 16 april 2008 te worden aangemerkt als een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, lid 4, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). De inspecteur is bij beschikking van 8 september 2008 aan dit verzoek tegemoet gekomen.
Bij brief van 13 december 2013 heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende en [ziekenhuis] van meet af aan niet hebben voldaan aan de voorwaarden voor de vorming van een fiscale eenheid omzetbelasting. Als gevolg daarvan is de fiscale eenheid omzetbelasting formeel op 1 januari 2014 verbroken.
In verband met het bij belanghebbende en [ziekenhuis] gewekte vertrouwen is afgesproken dat belanghebbende tot 1 juli 2014 mocht blijven handelen alsof zij met [ziekenhuis] een fiscale eenheid voor de omzetbelasting vormde.
Belanghebbende heeft ook na 1 juli 2014 gehandeld alsof zij met [ziekenhuis] een fiscale eenheid voor de omzetbelasting vormde.
Op 16 december 2015 zijn de statuten van belanghebbende gewijzigd. In de akte van statutenwijziging is, onder meer, het volgende bepaald:
“Taken en bevoegdheden van het bestuur. Besluitvorming. Belet en ontstentenis.
Artikel 5.2
(…)
2. Iedere bestuurder is tegenover de vennootschap gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Bij de vervulling van hun taak richten de bestuurders zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.
(…)
Beperkingen van de bestuursbevoegdheid.
Artikel 5.4
(…)
5. Het bestuur dient zich te gedragen naar de aanwijzingen van de algemene vergadering betreffende de algemene lijnen van het voeren financiële, sociale en economische beleid en van het personeelsbeleid. Het bestuur is gehouden de gegeven aanwijzingen op te volgen, tenzij deze in strijd zijn met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.
Stemrecht. Besluitvorming.
Artikel 6.5
1. Elk aandeel geeft recht op het uitbrengen van één stem.
(…)
4. De algemene vergadering besluit met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen, voor zover de wet en/of de statuten geen grotere meerderheid voorschrijven.”
Hoewel de wijziging van de statuten na de onderhavige periode heeft plaatsgevonden, werd in de onderhavige periode al gehandeld conform de wijziging van 16 december 2015.1
Bij brief van 18 april 2016 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting aangekondigd die bestaat uit de verschuldigde omzetbelasting ter zake van de door belanghebbende aan [ziekenhuis] verleende diensten in het derde en vierde kwartaal van 2014. Met dagtekening 30 juli 2016 is de naheffingsaanslag met een te betalen bedrag van € 271.221 opgelegd. Gelijktijdig is € 17.569 aan belastingrente in rekening gebracht.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende en [ziekenhuis] in de onderhavige periode een fiscale eenheid vormen in de zin van artikel 7, lid 4, Wet OB.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de rentebeschikking. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.