Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-05-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1713, 21/01544 tot en met 21/01547

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-05-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1713, 21/01544 tot en met 21/01547

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 mei 2023
Datum publicatie
5 september 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:1713
Formele relaties
Zaaknummer
21/01544 tot en met 21/01547
Relevante informatie
Art. 3.54 Wet IB 2001, Art. 10 Wet Vpb 1969

Inhoudsindicatie

Belanghebbende bepleit aftrek van een aantal posten. Het hof is van oordeel dat belanghebbende die aftrek, behoudens de aftrek van het in de IB/PVV aanmerking genomen gebruikelijk loon, niet aannemelijk heeft gemaakt.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 21/01544 tot en met 21/01547

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 18 oktober 2021, nummers BRE 18/2024, 18/2182, 19/1412 en 19/1413, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslagen vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) 2011, 2012 en 2014 en een navorderingsaanslag Vpb 2014 opgelegd. Ook heeft de inspecteur een verliesbeschikking Vpb 2011 gegeven, bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en, gelijktijdig met de aanslag Vpb 2014, bij beschikking een verzuimboete opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de aanslag Vpb 2012 ongegrond verklaard en de overige bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep betreffende de aanslag Vpb 2012 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende deze aanslag vernietigd en deze aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 268.925 en de belastingrente verminderd. Verder heeft de rechtbank het beroep betreffende de navorderingsaanslag Vpb 2014 niet-ontvankelijk verklaard en de overige beroepen ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.496 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van twee maal € 338 (in de zaken met zaaknummers 18/2182 en 19/1412), dus € 676, aan haar vergoedt.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende [A] (hierna: [A] ) en de gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn de onderhavige zaken gelijktijdig behandeld.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Van 3 augustus 1995 tot 1 juli 2000 was [A] grootaandeelhouder van belanghebbende. Na 1 juli 2000 was de partner van [A] , [B] (hierna: [B] ), grootaandeelhouder van belanghebbende. [A] was directeur van belanghebbende.

2.2.

Belanghebbende heeft een civiele procedure gevoerd tegen [B.V. 1] B.V. / [B.V. 2] B.V. (hierna: [B.V. 2] ) in verband met tussen hen gesloten (distributie)overeenkomsten. Dit heeft geleid tot een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2012 waarin [B.V. 2] kort gezegd is veroordeeld tot vergoeding van ‘lost VAR margin’. Op basis van dit vonnis is aan belanghebbende na diverse verrekeningen en aftrek van kosten een bedrag van € 564.977 betaald.

2.3.

De aanslag Vpb 2011 is vastgesteld met dagtekening 31 mei 2014. Gelijktijdig heeft de inspecteur een verliesbeschikking Vpb 2011 gegeven. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 2 september 2016 bezwaar gemaakt tegen de aanslag Vpb 2011 en de daarbij gegeven verliesbeschikking.

2.4.

De aanslag Vpb 2012 is vastgesteld met dagtekening 21 november 2015 naar een belastbare winst van € 575.135 en een belastbaar bedrag van € 570.314. Gelijktijdig is bij beschikking € 21.895 belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag Vpb 2012 en de rentebeschikking.

2.5.

De inspecteur, in de persoon van [inspecteur 3] (hierna: [inspecteur 3] ), heeft per e-mail van 2 maart 2017 onder meer het volgende bericht aan de gemachtigde van belanghebbende:

‘4.U stelt dat uit het vonnis van de rechtbank “blijkt” dat de werkelijke voorraad € 204.201 was en (…) [A] stelt dat “de waarde en aanwezigheid” door de rechtbank niet betwist worden, maar ik lees het vonnis van 5 januari 2011 toch anders. [belanghebbende] stelt ter onderbouwing van vordering II (in 4.37) dat [C] een voorraad van € 204.201 niet meer heeft kunnen terugzenden aan [D] . De rechtbank concludeert dat de door [C] gestelde afspraak dat zij tegen inlevering van haar niet-courante voorraad restitutie verkreeg onvoldoende is onderbouwd en wijst (4.39.1) de vordering betreffende de voorraad af. Daarmee heeft de rechtbank niet bewezen geacht dat deze voorraad het gestelde bedrag van € 204.201 bedroeg. De rechtbank hoefde daar geen oordeel meer over te geven toen zij eenmaal had vastgesteld dat ter zake van incourante voorraad geen vorderingsrecht op [D] bestond. Uiteraard ga ik er wel van uit dat [belanghebbende] Beheer als procespartij het gestelde bedrag van € 204.201 desgevraagd had kunnen onderbouwen, omdat zij niet kon weten dat haar vordering al op het punt van het gestelde restitutierecht zou worden afgewezen Ik merk wel op dat de enige voorraadstaat uit de mij ter inzage gegeven ordner die bedragen bevat, niet verder komt dan een kostprijs van fl. 90.950. Desondanks wil ik wel met u mee gaan in een veronderstelde waarde van € 204.201, zonder iets “bewezen” te achten. Het gaat echter wel om een voorraad en een waarde uit 1997 en ik houd de vraag over wat met deze voorraad, die dus niet tegen betaling kon worden geretourneerd, na 1997 gebeurd is. Is deze voorraad in [belanghebbende] terechtgekomen bij de liquidatie van de [C] B.V.’s? Is de voorraad bij de liquidatie afgestoten aan derden? Ik merk op dat [belanghebbende] volgens de aangifte over 2004 in dat jaar nog een voorraad (aangeduid als “voorraad software”) van € 110.636 op de balans had, die in de jaren t/m 2007 gefaseerd is afgewaardeerd naar nihil “wegens incourantheid”. Ik kan dus niet uitsluiten dat de oude incourante voorraden uit [C] al eens ten laste van de winst van [belanghebbende] zijn afgewaardeerd. Daarom verzoek ik u, alvorens ik een definitief oordeel geef over de mogelijkheid tot “compensatie” op dit punt, zo uitvoerig mogelijk toe te lichten welke voorraad software in [belanghebbende] is afgeboekt wegens incourant in de jaren t/m 2007, of dit de voorraad was uit de [C] B.V.’s en zo niet, hoe en wanneer die voorraad dan in [belanghebbende] terecht is gekomen. Natuurlijk zijn alle stukken waarmee u uw standpunt kunt onderbouwen welkom.’.

2.6.

Op 10 augustus 2017 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd. Daarbij is onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb 2011 tot en met 2014 onderzocht. Van het boekenonderzoek is met dagtekening 26 april 2018 een rapport opgesteld.

2.7.

De aanslag Vpb 2014 is vastgesteld met dagtekening 5 mei 2018. Gelijktijdig is bij beschikking € 504 belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 2.639 opgelegd.

2.8.

De navorderingsaanslag Vpb 2014 is vastgesteld met dagtekening 2 juni 2018. Gelijktijdig is bij beschikking € 10 belastingrente in rekening gebracht.

2.9.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag Vpb 2014 en de navorderingsaanslag Vpb 2014 en de daarbij gegeven beschikkingen bij brief met dagtekening 13 juli 2018. Op deze brief is een stempel aangebracht dat de brief door de inspecteur is ontvangen op 23 juli 2018.

2.10.

De inspecteur heeft de navorderingsaanslag Vpb 2014 bij beschikking met dagtekening 20 juli 2019 vernietigd.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is de rechtbank vooringenomen?

  2. Dienen de hoger beroepen te worden verwezen?

  3. Heeft de rechtbank terecht de beroepen betreffende de aanslagen Vpb 2011 en 2014 en de verliesbeschikking 2011 ongegrond verklaard?

  4. Heeft de rechtbank terecht het beroep betreffende de navorderingsaanslag Vpb 2014 niet-ontvankelijk verklaard?

  5. Zijn de belastingaanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen vastgesteld?

  6. Zijn de rentebeschikkingen terecht en niet tot te hoge bedragen gegeven?

  7. Is de boete terecht opgelegd en is deze passend en geboden?

  8. Heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding?

3.2.

Het geschil in incidenteel hoger beroep betreft het antwoord op de vraag of de rechtbank de aanslag Vpb 2012 terecht heeft verminderd door een gebruikelijk loon van € 42.000 voor [B] in aftrek toe te laten.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Verder concludeert belanghebbende primair tot verwijzing van de zaken naar rechtbank Den Haag dan wel gerechtshof Den Haag. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vaststelling van een verlies Vpb 2011 van € 122.915, vermindering van de aanslag Vpb 2012 tot een aanslag berekend naar een belastbare winst van € 10.290, vermindering van de aanslag Vpb 2014 tot een aanslag berekend naar een belastbare winst van € 4.299, vernietiging van de navorderingsaanslag Vpb 2014, vernietiging van de boetebeschikking en vermindering van de belastingrente.

Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het incidentele hoger beroep.

3.4.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van belanghebbende. In incidenteel hoger beroep concludeert de inspecteur tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank betreffende de aanslag Vpb 2012 en tot ongegrondverklaring van het daartegen bij de rechtbank ingestelde beroep.

4 Gronden

5 Beslissing