Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-05-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1795, 22/01469

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-05-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1795, 22/01469

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 mei 2023
Datum publicatie
1 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:1795
Formele relaties
Zaaknummer
22/01469
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 28c Iw 1990, Art. 30ha AWR, Art. 19 VWEU, Art. 110 VWEU, Art. 267 VWEU

Inhoudsindicatie

Vergoeding belastingrente naar aanleiding van BPM-teruggave. Afdoening diverse formele grieven.

De redelijke termijn van in beginsel twee jaar voor bezwaar en beroep is overschreden, maar net als de rechtbank ziet het hof geen aanleiding om compensatie in de vorm van een schadevergoeding toe te kennen. Het hof betrekt bij dit oordeel het accessoire karakter van rentebeschikkingen, het financiële belang van de zaak (dat het hof anders bepaalt dan belanghebbende) en het karakter van de vergoeding (niet een financiële tegemoetkoming voor onvrede over de wijze waarop nationale rechters de eerbieding van het Unierecht waarborgen). Met dit oordeel wordt volgens het hof een bijdrage geleverd aan het herstellen van het vertrouwen van belastingbetalers in de overheid. Het hof meent dat het huidige systeem van forfaitaire vergoedingen (proceskosten, immateriële schadevergoeding) in hun huidige vorm leiden tot uitkomsten die in de samenleving niet meer zijn uit te leggen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Nummer: 22/01469

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 28 juli 2022, nummer BRE 19/2161 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft bij beschikking van 11 december 2017 belastingrente vergoed aan belanghebbende.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard respectievelijk zich onbevoegd verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof.

1.5.

Belanghebbende heeft op 21 september 2022 de motivering van het hoger beroep toegezonden aan het hof. Het hof heeft deze motivering, wegens het in dit stuk gebezigde grove taalgebruik, beledigingen en aantijgingen, geweigerd. Deze motivering behoort derhalve niet tot de gedingstukken.

1.6.

Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld de grieven van het hoger beroep op zakelijke wijze kenbaar te maken. Belanghebbende heeft hierop een geschoonde versie van de motivering toegezonden aan het hof.

1.7.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

De zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ), als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , vergezeld door [naam 1] en [naam 2] .

1.9.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.10.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

De inspecteur heeft in totaal een bedrag van € 603 (€ 475 en € 128) aan teruggaaf bpm verleend. Op 11 december 2017 heeft de inspecteur in verband met die teruggaaf een kennisgeving van teruggaaf van bpm gestuurd. De kennisgeving vermeldt een bedrag aan rente van € 32 berekend over de periode 15 februari 2012 tot 27 juni 2012 en € 5 berekend over de periode 15 februari 2012 tot 29 december 2017 (hierna tezamen genoemd: de rentebeschikking). Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 4 december 2018 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden. Bij uitspraak van 4 april 2019 is het bezwaar ongegrond verklaard.

2.2.

De rechtbank heeft het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de rentebeschikking gegrond verklaard, de rentebeschikking verhoogd tot een bedrag van respectievelijk € 42 en € 10, de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van wettelijke rente over de na te betalen rente, en zich onbevoegd verklaard voor zover wordt verzocht om een rentevergoeding waarvan de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger van de Belastingdienst hoort. De rechtbank heeft voorts het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 129,50, gelast dat de inspecteur het griffierecht van € 345 aan belanghebbende vergoedt en tevens beslist dat wettelijke rente is verschuldigd die gaat lopen vier weken na de datum waarop de uitspraak van de rechtbank is gedaan indien voormelde bedragen niet tijdig worden vergoed.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Zijn de rechtbank en het hof bevoegd uitleg te geven aan de bepalingen van het Unierecht? Zijn zij niet onafhankelijk en niet onpartijdig indien zij uitleg geven aan de bepalingen van het Unierecht?

  2. Is het Nederlandse systeem betreffende het griffierecht in strijd met het Unierecht?

  3. Heeft de rechtbank bij de renteberekening een te laag rentepercentage gehanteerd en ten onrechte de rente enkelvoudig in plaats van meervoudig berekend? Is artikel 28c Invorderingswet 1990 (hierna: IW) in strijd met het Unierecht?

  4. Heeft belanghebbende recht op een hogere vergoeding van de kosten van bezwaar en proceskosten?

  5. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en toewijzing van de door hem ingenomen standpunten. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing