Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-07-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2198, 22/00139
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-07-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2198, 22/00139
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 juli 2023
- Datum publicatie
- 14 september 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:6392, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/00139
- Relevante informatie
- Art. 3.81 Wet IB 2001, Art. 9.6 Wet IB 2001, Art. 10 Wet LB
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam en ontvangt van zijn werkgever een bedrag van € 25.000. In geschil is of dit bedrag in de aanslag IB/PVV terecht als loon uit dienstbetrekking in aanmerking is genomen of dat dit kwalificeert als rente ter zake van de geldlening die belanghebbende aan de holding van de werkgever heeft verstrekt. Het hof is van oordeel dat sprake is van loon.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00139
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 14 december 2021, nummer BRE 20/8928, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2017 opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar ook opgevat als verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen deze beslissingen beroep ingesteld bij de rechtbank. In beroep hebben beide partijen ingestemd met het overslaan van de bezwaarfase (prorogatie) met betrekking tot de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is sinds 1 oktober 1998 in dienstbetrekking bij [B.V. 1] .
Op 20 juni 2005 heeft [B.V. 1] . een tantièmeregeling voor haar (adjunct) directeuren opgesteld. Deze regeling is in 2017 nog steeds geldig.
Op 21 oktober 2008 heeft belanghebbende 1.558 aandelen in [B.V. 1] . gekocht van [B.V. 2] In de akte “VERKOOP, KOOP EN LEVERING AANDELEN [B.V. 1] .” (hierna: de akte 2008) is bepaald dat een gedeelte van de koopsom schuldig is gebleven en dat ter zake daarvan een rentepercentage van 6,5% is afgesproken. De door belanghebbende gehouden 1.558 aandelen vertegenwoordigden een belang in [B.V. 1] . van 4,9%.
Op 24 april 2012 heeft belanghebbende 1.558 aandelen in [B.V. 1] . verkocht aan [B.V. 3] . (hierna: de holding). De koopprijs voor de aandelen bedroeg € 330.000. Met betrekking tot de betaling van de koopprijs is tussen belanghebbende en de holding overeengekomen dat € 130.000 door de holding is voldaan op de derdenrekening van de notaris en dat de resterende koopprijs van € 200.000 door de holding schuldig is erkend wegens geldlening (hierna: de geldlening). Ter zake van de geldlening is in de akte “VERKOOP, KOOP EN LEVERING VAN AANDELEN [B.V. 1] .” (hierna: de akte 2012) het volgende bepaald:
“Ter uitvoering van het bovenstaande:
a. doet de Verkoper hierbij afstand van zijn vordering tot betaling van de Resterende Koopprijs, welke afstand de Koper hierbij aanvaardt, en
b. erkent de Koper hierbij aan de Verkoper bij wijze van geldlening een bedrag ter grootte van tweehonderdduizend euro (€ 200.000,00) schuldig, onder de navolgende voorwaarden:
1. Over het hiervoor onder b. genoemde bedrag, hierna aangeduid als: de “Hoofdsom”, respectievelijk het nog niet terug betaalde gedeelte daarvan, is de Koper, hierna eveneens te noemen: de “Schuldenaar”, aan de Verkoper, hierna eveneens te noemen: de “Schuldeiser”, geen rente verschuldigd.
3. In de maand januari zal telkens een bedrag van vijftigduizend euro (€ 50.000,00) op de Hoofdsom worden afgelost. De geldlening dient uiterlijk in januari tweeduizend zestien in zijn geheel te zijn afgelost.De Schuldenaar is te allen tijde bevoegd op de Hoofdsom geheel of gedeeltelijk, mits in ronde sommen van minimaal vijfduizend euro (€ 5.000,00) vervroegd af te lossen, zulks zonder voorafgaande aankondiging en zonder bijbetaling van extra rente.
4. In afwijking van het hiervoor bepaalde is de gehele Hoofdsom of het resterende gedeelte daarvan terstond opeisbaar: (…)
5. (…).
6. De Schuldenaar is in verzuim door het verstrijken van een bepaalde termijn of door een al dan niet toerekenbare tekortkoming van zijn kant in de nakoming van de bepalingen van deze akte, zonder dat enige ingebrekestelling is vereist.
7. (…).
8. De Schuldeiser is gerechtigd van de Schuldenaar zekerheid te verlangen tot meerdere zekerheid van de nakoming van de verplichting tot terugbetaling van de hoofdsom of het resterende gedeelte daarvan.
9. Indien de Schuldenaar niet aan zijn verplichtingen uit deze akte voldoet is hij alsnog met terugwerkende kracht tot en met een januari tweeduizend twaalf een rente verschuldigd berekend volgens een rentevoet van acht procent (8%).”.
De holding heeft in januari 2016 de laatste aflossingstermijn van de geldlening, in overeenstemming met de in de akte 2012 bepaalde aflossingsverplichting, voldaan.
In een e-mail van 16 september 2016 van [A] (hierna: [A] ), algemeen directeur van de holding, aan belanghebbende is het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van het overleg mbt een eventuele rentevergoeding inzake de verleden aandelentransactie met bijbehorende lening hebben wij de volgende finale afspraak gemaakt
De reguliere winstdeling zal eenmalig per febr 2017 uitgebreid worden met een bedrag van €25000 bruto, uit te keren met periode 2, 2017”.
Op 26 februari 2017 heeft [B.V. 1] . een bedrag van € 25.000 bruto aan belanghebbende betaald door storting op de bankrekening van belanghebbende. Op dat bedrag heeft [B.V. 1] . loonheffing ingehouden. Het bedrag aan loonheffingen is op 22 maart 2017 afgedragen aan de Belastingdienst.
Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen de inhouding van loonheffing op de uitkering. Dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.1
Belanghebbende heeft op 31 maart 2018 de aangifte IB/PVV 2017 ingediend. Daarin heeft hij het bedrag van € 25.000 tot het loon gerekend.
De aanslag IB/PVV 2017 is met dagtekening 2 juni 2018, overeenkomstig de aangifte, vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 118.842 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.710. Belanghebbende is tegen deze aanslag in bezwaar gekomen op 12 november 2018.
De inspecteur heeft per brief van 10 mei 2020 aan [B.V. 1] . verzocht om informatie. In reactie daarop heeft [B] (hierna: [B] ), salarisadministrateur bij [B.V. 1] ., het volgende geantwoord:
“1. Waar ziet de betaling van bruto € 25.000 op?
De betaling van € 25.000 is een vergoeding voor een lening van € 200.000 van de heer [belanghebbende] aan [B.V. 3] .
2. Welke afspraken zijn er gemaakt omtrent de betaling van bruto € 25.000?
Er zijn geen afspraken overeengekomen omtrent de betaling van bruto € 25.000.
3. Hoe werd de betaling vormgegeven?
De betaling is op 26-02-2017 door mij verricht namens de werkgever van de heer [belanghebbende] ( [B.V. 1] ) onder inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen.”.
Op 6 juli 2020 heeft [A] een e-mail aan belanghebbende gestuurd, waarin - voor zover relevant - het volgende is vermeld:
“Naar aanleiding van jouw verzoek om te verklaren waarom de uitkering van € 25.000,- op 26-02-2017 aan jou is uitgekeerd, kan ik het volgende bevestigen:
De uitkering van € 25.000,- was bedoeld als rentevergoeding voor de lening van € 200.000,- aan [B.V. 3] , zoals mondeling overeengekomen.”.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 september 2020 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar ook opgevat als verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen. Op 13 oktober 2020 heeft belanghebbende tegen deze beslissingen beroep ingesteld bij de rechtbank.
[B] heeft per brief van 15 oktober 2021 het volgende aan belanghebbende bericht:
“Conform jouw verzoek verklaar ik het volgende:
Zoals jou bekend is, hanteren wij sinds 20 juni 2005 de tantièmeregeling directie. Deze is onderdeel van jouw arbeidsovereenkomst. De methodiek in voornoemde regeling is gebaseerd op persoonlijke prestaties en de vastgestelde jaarrekening.
Ter verduidelijking heb ik een kopie van de arbeidsovereenkomst en bovenstaande regeling bijgevoegd.
Van de beschreven methodiek in de tantième regeling is door ons nog nooit afgeweken, behalve in het jaar 2017. In opdracht van Hans [A] heb ik jou toen een bedrag van € 25.000,- bruto extra moeten overmaken.”.
Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting van het hof verklaard dat [B.V. 1] . de door haar gedane betaling van € 25.000 niet heeft doorbelast aan holding.
3 Geschil en conclusies van partijen
In hoger beroep is niet langer in geschil dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Derhalve is uitsluitend in geschil of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 terecht heeft afgewezen. Meer in het bijzonder is in geschil of het bedrag van € 25.000 terecht als loon uit dienstbetrekking in aanmerking is genomen.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.842 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.710. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.