Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-07-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2293, 22/00546

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-07-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2293, 22/00546

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 juli 2023
Datum publicatie
19 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:2293
Formele relaties
Zaaknummer
22/00546
Relevante informatie
Art. 8:26 Awb

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is tijdens de procedure in hoger beroep overleden. Zijn erfgenamen hebben de nalatenschap verworpen. Daarom is het processuele belang aan de beoordeling van het hoger beroep komen te ontvallen en is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/00546

Uitspraak op het hoger beroep van

wijlen [belanghebbende] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 maart 2022, nummer BRE 20/8538 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 27 mei 2019 tot en met 7 januari 2020 opgelegd. Tevens is bij beschikking een boete opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Vervolgens is belanghebbende overleden, hebben de erfgenamen de nalatenschap verworpen en heeft de executeur afstand gedaan van het executeurschap.

1.6.

De inspecteur heeft nadere stukken ingediend en verklaard geen gebruik te willen maken van zijn recht om op een zitting te worden gehoord.

1.7.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Het hof heeft de inspecteur schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten en daarbij de termijn aangekondigd waarbinnen schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2 Feiten

2.1.

De naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 1.596. Tevens is bij beschikking een verzuimboete van eveneens € 1.596 opgelegd.

2.2.

Op 22 maart 2022 heeft belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Op 4 mei 2022 is het hoger beroep namens belanghebbende gemotiveerd door advocaat [advocaat] .

2.3.

Op 31 juli 2022 is belanghebbende overleden.

2.4.

Blijkens een op 11 augustus 2022 in het boedelregister van de rechtbank Oost-Brabant ingeschreven akte hebben alle in het testament genoemde erfgenamen de nalatenschap van belanghebbende verworpen.

2.5.

Tot de gedingstukken behoort een e-mail van de bij testament aanwezen executeur waarin is vermeld dat hij afstand doet van het executeurschap.

2.6.

Tot de gedingstukken behoort voorts een e-mail van de in 2.2 genoemde advocaat waarin onder verwijzing naar de in 2.4 en 2.5 genoemde stukken, is vermeld dat er vanuit de erfgenamen geen verdere instructies betreffende het onderhavige hoger beroep zullen volgen.

2.7.

De inspecteur heeft tijdens een telefonisch onderhoud met de griffier op 17 mei 2022 en in zijn brief van 5 juni 2023 verklaard dat de verzuimboete vervalt in verband met het overlijden van belanghebbende en de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft.

3 Beoordeling van het hoger beroep

3.1.

Belanghebbende is tijdens de procedure in hoger beroep overleden. Dit betekent dat de boete van rechtswege is komen te vervallen.1

3.2.

Niet kan worden gezegd dat de overledene enig belang heeft bij voortzetting van het geding in hoger beroep.

3.3.

De erfgenamen van belanghebbende hebben de nalatenschap verworpen. Gelet hierop dient te worden geconcludeerd dat zij geen belanghebbenden zijn in deze procedure in hoger beroep.

3.4.

Niet aannemelijk is dat er een onbekende belanghebbende is die de onderhavige procedure in hoger beroep zou willen voortzetten. Daarom heeft het hof ervan afgezien om op de voet van artikel 8:26, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de Staatscourant of in een ander medium te doen aankondigen dat de onderhavige zaken bij het hof aanhangig zijn.

3.5.

Gelet op het hiervóór overwogene, moet worden geconcludeerd dat het processuele belang aan de beoordeling van het onderhavige hoger beroep is komen te ontvallen, zodat het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Tussenconclusie

3.6.

De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.

Ten aanzien van het griffierecht

3.7.

Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

3.8.

Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

4 Beslissing